e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

Gevonden: 5750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
breuk breuk: brieuk (Tongeren), brj"k (Tongeren), brjø:k (Tongeren), hij is gebroken: hè és gebroike (Tongeren) een breuk [ZND A2 (1940sq)] || hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)] III-1-2
breukhengst gebroken hengst: gǝbrōkǝ heŋs (Tongeren), slecht gesneden: slɛ̄x gǝsnɛ̄i̯n (Tongeren) Een hengst waarbij door het castreren een darmuitstulping optreedt. [N 8, 61c] I-9
brief brief: brî.v (Tongeren) brief [RND] III-3-1
briesen blazen: blu̯ǫzǝ (Tongeren), briesen: brīzǝ (Tongeren), pruisen: prausǝ (Tongeren) Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9
bril bril: brel (Tongeren) Verzwaard, dwars sluithout waardoor de vregelpaal gestoken werd. De vregelpaal is een boom die overlangs in de bak van de hoogkar ligt en die, samen met de vregelstok en het bindtouw, gebruikt wordt om het hooi vast te zetten (voor meer uitleg zie WLD I.3, onder de lemmata touw om het hooi vast te sjorren, vregelpaal en vregelstok). Zoals op de kaart duidelijk blijkt, is dit systeem vooral in gebruik in de streken met de meest vruchtbare grond, m.n. in het Maasland en in het zuidoosten van Haspengouw. [N 17, 14b; JG 1b; JG 2c] I-13
broeden broeden: broeien (Tongeren) Hoe heet verder: broeden? [N 93 (1983)] III-3-2
broeden, op eieren zitten broeden: bryǝ (Tongeren), brȳi̯ǝ (Tongeren), brȳǝ (Tongeren) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broedende kip op eieren kloek: kluk (Tongeren), kloekhen: klukhin (Tongeren) [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12
broeder broeder: broeder (Tongeren), bry(3)̄.r (Tongeren), bry(3)̄ər (Tongeren), ne brōēder (Tongeren), ə bry(3)̄r (Tongeren) Een broeder. [ZND A2 (1940sq)] || Een lager lid van een kloosterorde die geen kerkelijke wijding bezit, broeder [bruur, broeder]. [N 96D (1989)] III-3-3
broeder-onderwijzer frater (lat.): ne fraater (Tongeren) Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)] III-3-3