e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

Gevonden: 5750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buizerd blotser: bloͅtsər (Tongeren), blòtsër (Tongeren) buizerd || buizerd (54 grote, plompe, slome vogel; brede vleugels en korte staart; vaak op paaltjes in weilanden; vaak te zien; broedt zeldzaam in bossen [N 09 (1961)] III-4-1
bundel groenten bussel: beussel (Tongeren) samengebonden groente [ZND 22 (1936)] III-2-3
bundel zangen bussel: bø̜sǝl (Tongeren) Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.] I-4
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) bunder: bóndër (Tongeren) bunder, landmaat III-4-4
bunzing fis: vis (Tongeren), [Putorius putorius]  vïs (Tongeren) bunzing [ZND 48 (1954)] III-4-2
burgemeester burgemeester: börgəmeister (Tongeren) burgemeester [ZND 44 (1946)] III-3-1
buskruit poeder: poeïër (Tongeren), schietpoeder: chietpoeier (Tongeren) buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] III-3-1
bussel geharkte aren zang: zaŋ (Tongeren) De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
bussel kort stro aarbussel: oi̯ǝrbø̜i̯.sǝl (Tongeren), bussel: bø̜sǝl (Tongeren), kort stro: kǫt stro (Tongeren), kortbussel: kǫdbøsǝl (Tongeren), wis: wɛs (Tongeren) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bussel: bøsǝl (Tongeren), bęsǝl (Tongeren), schoof: šǫu̯f (Tongeren) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4