21613 |
achtste deel van een stuiver |
duit:
ps. omgespeld volgens Frings.
dait (Q162p Tongeren),
ps. omgespeld volgens IPA.
da͂i̯t (Q162p Tongeren),
da͂u̯t (Q162p Tongeren)
|
achtste deel van een stuiver, een ~ [een duit?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17630 |
adamsappel |
adamsappel:
Trefw. adams-, vgl. lm. ademen
dəmsapəl (Q162p Tongeren),
ademsappel:
Trefw. adems-, vgl. lm. ademen
oijəmzapəl (Q162p Tongeren)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23767 |
advent |
advent (<lat.):
dën ádvent (Q162p Tongeren)
|
De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19803 |
afdak |
afdak:
ôofdôok (Q162p Tongeren)
|
afdak
III-2-1
|
21448 |
afdingen |
afdingen:
aufdeŋə (Q162p Tongeren),
oͅfdeŋə (Q162p Tongeren),
afpingelen:
o͂ͅfpeŋəla (Q162p Tongeren),
ps. omgespeld volgens Frings.
ōͅfpiŋələ (Q162p Tongeren),
ps. omgespeld volgens IPA.
ōͅfpiŋələ (Q162p Tongeren)
|
afdingen [ZND A1 (1940sq)] || beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34247 |
afgeroomde melk |
doorgedraaide melk:
dø.rgǝdrē̜dǝ mę.lǝk (Q162p Tongeren),
fluitjesmelk:
fløtšǝsmelǝk (Q162p Tongeren)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgezoken zeug:
ǫfxǝzuokǝ [zeug] (Q162p Tongeren)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|
23965 |
afgunst |
jaloers:
sjeloes (Q162p Tongeren),
jaloersigheid:
zjelōēzighèds (Q162p Tongeren),
jaloezie (<fr.):
zjàloezi (Q162p Tongeren)
|
Afgunst, jaloezie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23966 |
afgunstig |
jaloers:
zjelōēs (Q162p Tongeren)
|
Afgunstig. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18039 |
afhangend gezwel |
kwaddel:
kwaddël (Q162p Tongeren)
|
Een afhangend gezwel (kwabbel, knoebel, knoep, lel) [N 107 (2001)]
III-1-2
|