e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een borrel drinken een drupje drinken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  e dreupke drĕnke (Tongeren), een half pakken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  ’n haaf pakke (Tongeren), een lichten: èinë lïchtë  lïchtë (Tongeren), een omstoten: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  ein eumstoote (Tongeren), eens proeven: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  ’ns pruuve (Tongeren), naar het kindje kijken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  nwo ’t kintje kieke (Tongeren) druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)] || een glas drinken III-2-3
een boterham smeren een boterham bereiden: ən boͅətram bərēͅejə (Tongeren) smeren [RND] III-2-3
een cadeau geven schenken: šenkə (Tongeren), šeŋkə (Tongeren) Schenken. [ZND A1 (1940sq)] III-3-2
een dag overslaan bij het leggen overslaan: yøvǝrsløn (Tongeren) [N 19, 36] I-12
een duif bovenaan de deelnemerslijst zetten eerste getekende: eerste getekende (Tongeren), nummer een: nummer één (Tongeren) een duif bovenaan die lijst zetten (om te suggereren dat ze de meeste kans maakt op een goede uitslag)? [N 93 (1983)] III-3-2
een duif op een kortere afstand laten vliegen terugtrekken: terugtrekken (Tongeren) een duif op een kortere afstand laten vliegen dan voorheen? [N 93 (1983)] III-3-2
een ei ei: ē. (Tongeren), ē̜i̯ (Tongeren), ęi̯ (Tongeren), eitje: ęi̯kǝ (Tongeren) [L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.] I-12
een ei afpellen schillen: šølǝ (Tongeren) Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b] I-12
een geerakker ploegen de kortvoren toevaren: dǝ kǫt˲vu̯ǫrǝ tau̯vǭrǝ (Tongeren) Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.] I-1
een gelofte doen beloven: iet beluòvve (Tongeren), een gelofte doen: en gelofte dun (Tongeren) Een gelofte doen, afleggen bijv. om op bedevaart te gaan [gelaove, jelobe]. [N 96D (1989)] III-3-3