20505 |
een borrel drinken |
een drupje drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
e dreupke drĕnke (Q162p Tongeren),
een half pakken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
’n haaf pakke (Q162p Tongeren),
een lichten:
èinë lïchtë
lïchtë (Q162p Tongeren),
een omstoten:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
ein eumstoote (Q162p Tongeren),
eens proeven:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
’ns pruuve (Q162p Tongeren),
naar het kindje kijken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
nwo ’t kintje kieke (Q162p Tongeren)
|
druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)] || een glas drinken
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham bereiden:
ən boͅətram bərēͅejə (Q162p Tongeren)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
šenkə (Q162p Tongeren),
šeŋkə (Q162p Tongeren)
|
Schenken. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
34490 |
een dag overslaan bij het leggen |
overslaan:
yøvǝrsløn (Q162p Tongeren)
|
[N 19, 36]
I-12
|
21988 |
een duif bovenaan de deelnemerslijst zetten |
eerste getekende:
eerste getekende (Q162p Tongeren),
nummer een:
nummer één (Q162p Tongeren)
|
een duif bovenaan die lijst zetten (om te suggereren dat ze de meeste kans maakt op een goede uitslag)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21995 |
een duif op een kortere afstand laten vliegen |
terugtrekken:
terugtrekken (Q162p Tongeren)
|
een duif op een kortere afstand laten vliegen dan voorheen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34532 |
een ei |
ei:
ē. (Q162p Tongeren),
ē̜i̯ (Q162p Tongeren),
ęi̯ (Q162p Tongeren),
eitje:
ęi̯kǝ (Q162p Tongeren)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
schillen:
šølǝ (Q162p Tongeren)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
32747 |
een geerakker ploegen |
de kortvoren toevaren:
dǝ kǫt˲vu̯ǫrǝ tau̯vǭrǝ (Q162p Tongeren)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|
23950 |
een gelofte doen |
beloven:
iet beluòvve (Q162p Tongeren),
een gelofte doen:
en gelofte dun (Q162p Tongeren)
|
Een gelofte doen, afleggen bijv. om op bedevaart te gaan [gelaove, jelobe]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|