34523 |
een haan snijden |
boeten:
bȳtǝ (Q162p Tongeren)
|
Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.]
I-12
|
21991 |
een hoog bedrag op één duif zetten |
hoog poulen (<fr.):
haog poelen (Q162p Tongeren)
|
Hoe heten de volgende combinatiemogelijkheden bij het inleggen/inzetten: een hoog bedrag op één duif zetten? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hy(3)̄rə (Q162p Tongeren)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
21911 |
een jong pas uit het ei |
kwakjong:
kwak jong (Q162p Tongeren)
|
een jong pas uit het ei? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19867 |
een kaars snuiten |
smokken:
smoekkë (Q162p Tongeren)
|
kaarsen uitdoven
III-2-1
|
23166 |
een kaart uitspelen |
uitspelen:
Sjüppë bòer autspélë.
autspélë (Q162p Tongeren)
|
Uitspelen, 3. n kaart (onder t kaartspel op tafel gooien).
III-3-2
|
20175 |
een kind op de arm dragen |
dragen:
slecht leesbaar: eerder oo dan ao
drôôgë (Q162p Tongeren)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
21969 |
een klein plankje als zitplaats voor de duif |
klamsol:
klamsol (Q162p Tongeren)
|
een klein plankje dienend als zitplaats voor de duif. Elke duif heeft zo meestal een vaste plaats. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
een ring trekken:
’ne reeng trekka͂ (Q162p Tongeren),
’ne reenk trekkà (Q162p Tongeren)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
23755 |
een kruisje geven |
een kruisje geven:
e kreske gêeve (Q162p Tongeren)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|