e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eggen na het zaaien na[eggen]: nuø[eggen] (Tongeren), onder[eggen]: o.ndǝr[eggen] (Tongeren), ondervaren: ǫ.ndǝrvǭrǝ (Tongeren) Met de hand gezaaid graan moest met de eg in de grond worden gewerkt. Daarvoor gebruikte men de zaadeg. Als men niet over zulk een eg beschikte of als men gezien de grondsoort e.d. de verschillende bewerkingen of egwijzen met dezelfde eg(soort) kon uitvoeren, egde men de ingezaaide akker na met de gewone eg, die dan "bot" was aangespannen. Machinaal (in rijen) gezaaid graan hoeft niet ondergeëgd te worden, omdat het door de zaaimachine al in de grond is gebracht. Men egde een aldus ingezaaide akker soms nog een keer na, om de sporen van de zaaimachine en de paardetrappen uit te wissen. Als men bij het na-eggen van het ingezaaide stuk geen keerstroken in acht hoefde te nemen, werkte men de kanten van de akker af, door enkele banen rond het hele perceel te eggen. Voor ''eggen'' en ''eggen'' zie het lemma ¬¥eggen¬¥.' [JG 1a+ 1b+ 1d; N 11, 80b; N 11A, 172c + 178; N P, 16 add.; div.; monogr.] I-2
eggen vóór het zaaien [eggen]: [eggen] (Tongeren), op[eggen]: ǫp[eggen] (Tongeren), voor[eggen]: vø̄r[eggen] (Tongeren), vø̜r[eggen] (Tongeren) Ten aanzien van het eggen van een akker voordat deze wordt ingezaaid, doen zich de volgende mogelijkheden voor. Een pas geploegde akker hoeft men, als het een lichte grondsoort betreft, meestal alleen nog maar met de eg te bewerken om het reliëf van de ploegsneden te breken en de aardkluiten te verkruimelen. De akker is dan gereed om te worden ingezaaid. Pas geploegde zwaardere grond wordt, nadat men met de eg de voren gebroken heeft, vaak met de landrol bewerkt en vervolgens opnieuw geëgd. Als een akker geruime tijd vóór het zaaien (eventueel vóór de winter) is geploegd, dient men hem eerst met de eg (of met de cultivator) te bewerken, om de aangezakte en door de regen dichtgeslagen grond weer open te trekken en luchtig te maken. Zo nodig rolt men deze akker, om hem vervolgens zaaiklaar te eggen. Van de onderstaande termen hebben de meeste het land, de akker of het stuk tot object, ook al werd dat niet steeds opgegeven. Sommige daarvan lijken ook wel absoluut gebruikt te kunnen worden. In de toelichting bij het lemma ''eggen'' is aangegeven, hoe ''eggen'' en ''eggen'' verstaan moeten worden. Voor het (...)-gedeelte van enige varianten aan het einde zie men het volgende lemma.' [JG 1a + 1b; N 11, 80c; N 11A, 172a + b; N P, 15 + 16 add.; div.; monogr.] I-2
egketting, koppelhaak haak: huǫk (Tongeren), krikkel/krekel: krī.kǝl (Tongeren), trichel: trī.xǝl (Tongeren), trikkel/trekel: trī.kǝl (Tongeren) De haak of korte ketting met haak en ring, die de eg verbindt met het zwenghout van het paard; zie afb. 59. Voor het woorddeel ''eg'' resp. ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 74; N 11A, 157a + b; monogr.] I-2
egtanden [eg]tanden: [eg]tān (Tongeren  [(sg [eg]tā.nt)]  ), egetanden: i̯ęgǝtān (Tongeren), tanden: tān (Tongeren) Oude houten eggen hadden houten tanden. Ze waren schuin in het raam aangebracht, meestal in de hoofdbalken. Bij de driehoekige eg wezen ze in de richting van het verbindingspunt van de beide hoofdbalken. Bij een vierhoekige eg stonden de tanden naar één van de hoeken gericht. Een houten eg die als onkruideg gebruikt werd, was vaak van ijzeren tanden voorzien. Een ijzeren eg heeft steeds ijzeren tanden. In dit lemma zijn achter de (meervoudige) varianten of achter de plaatsnummers ook opgaven in de enkelvoudsvorm vermeld. [JG 1a + 1b; N 11, 68; N 11A, 155d + e; monogr.] I-2
ei zonder schaal liesei: līsęi̯ (Tongeren), līzē. (Tongeren) Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.] I-12
eierdopje dop: èn èiërdùpkë vòl  dòp (Tongeren) eierdop III-2-1
eieren uithalen rapen: rǭpǝ (Tongeren), uithalen: āu̯thǭlǝ (Tongeren) De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35] I-12
eierpannenkoek eierkoek: eierkoek (Tongeren) pannenkoek [ZND 40 (1942)] III-2-3
eiertikken eitje nutsen: èikë nùtsë (Tongeren), tip en vot slaan: I (J. Frère, L.V., I, 5 en P.M., 4): "Te Tongeren bestond in 1860 bij Pasen nog het gebruik tïp én vòd slún. De markt was bezet met kraampjes die hard gekookte eieren verkochten tegen 0,05 ct of 3 voor 0,10 ct. Wie een ei bezat riep "tïp òf vòd"na de sterkte van de schaal aan beide zijden (met de tong) getest te hebben. Dan werd er "gëtoek"en degene met n geblutst ei verloor zijn ei."(P.M.).  tïp én vòd slún (Tongeren), Z.o. tïp én vòd.  tüp én vòd [slún} (Tongeren) Eierspel: kinderspel voor meisjes. || het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen] [N 112 (2006)] || Zeker spel uit de 19e eeuw: eiertikken. III-3-2
eigendom eigendom: mënë èigëndòm (Tongeren), fortuin: geldbezit, ook humoristisch gezegd als het maar weinig is  më fòrtuun (Tongeren) Noem het (dialect)woord voor: datgene wat je bezit, wat van u is? [eigendom] [N 102 (1998)] III-3-1