23734 |
afraffelen |
aframmelen:
aoframmele (Q162p Tongeren)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33744 |
afrasteringshout |
vree:
vrēj (Q162p Tongeren)
|
In het algemeen het hout waarmee men de weide afrastert. Dat kunnen dennenhout, eikenhout, berkenhout, acacia en andere houtsoorten zijn. Vergelijk lemma 5.13 ɛpaal van de weideafrasteringɛ.' [N 14, 66; monogr.]
I-8
|
19872 |
afrikaantje |
afrikaan:
mv. [Tagetis]
afrïkônë (Q162p Tongeren),
stinkertje:
[Tagetes erecta]
stïnkërkë (Q162p Tongeren)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle
III-2-1
|
34245 |
afromen |
aflaten:
ǭ.fluøtǝ (Q162p Tongeren),
doordraaien:
dø.rdrē̜ǝ (Q162p Tongeren)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
25363 |
afschampen |
niet wijd genoeg de kop ingaan:
(de pin) gęjt ni wajt gǝnux dǝ kǫp en (Q162p Tongeren)
|
Door afketsen van de kogel of door verkeerd schieten van de slachter kan het gebeuren dat de kogel niet helemaal in de kop doordringt. Zo kan de kogel terugketsen als het varken te dik is. En als de patroonhuls, de kardoes, te nat is of de patroon te slap, kan het schot ook mislukken. [N 28, 8; monogr.]
II-1
|
31865 |
afschuining |
chanfrein:
šǭfrē̜ (Q162p Tongeren)
|
De schuinte die ontstaat door de kant van een stuk hout te schaven. Zie ook afb. 52. Vgl. voor het woordtype vaas, dat werd opgegeven door de respondent uit Mechelen (Q 204a), ook wnt XVIII, kol. 632, s.v. vasche, ø̄reep, strookø̄. Wanneer twee stukken hout die elk aan de lange, smalle zijde van een afschuining zijn voorzien, tegen elkaar worden bevestigd, ontstaat een V-vormige uitsparing, die visbek wordt genoemd. [N 53, 125b; monogr.]
II-12
|
33312 |
afsnijden met de sikkel |
snijden:
snai̯ǝ (Q162p Tongeren)
|
[L B2, 281; Lu 1, 16.2; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
22137 |
afstandskaart met coördinaten |
afstandenkaart:
afstandenkaart (Q162p Tongeren),
lidkaart:
lidkaart (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de afstandskaart met coördinaten? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33086 |
afsteker |
ontlader:
ōntlāi̯ǝr (Q162p Tongeren)
|
Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.]
I-4
|
33031 |
aftrekken, uitwinnen |
afrollen:
āfrǫlǝ (Q162p Tongeren),
uitwinnen:
ǫu̯.twenǝ (Q162p Tongeren)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|