24152 |
gele kwikstaart |
akkermannetje:
akərmeͅnəkə (Q162p Tongeren),
koeschepertje:
kūšēpərkə (Q162p Tongeren),
kwispelaar:
kwispelaere (Q162p Tongeren),
vliegenvangertje:
vligəveͅŋərkə (Q162p Tongeren)
|
kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)] || kwikstaart, gele [G 04 (1974)]
III-4-1
|
22186 |
gele lichaamsluis |
gele luis:
geel laus (Q162p Tongeren)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: gele lichaamsluis [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24488 |
gele narcis |
tijloos:
[Narcissus pseudo-narcissus]
tailóos (Q162p Tongeren)
|
narcis (valse), tijloos
III-4-3
|
21005 |
gelei |
glibber:
klïbbër (Q162p Tongeren)
|
gelei
III-2-3
|
23501 |
gelezen mis |
gelezen mis:
n gelêeze mès (Q162p Tongeren)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelai.ke (Q162p Tongeren)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|
22544 |
gelijkspel |
boef:
NB I. boeffë: gelijk spel spelen (voetbal en andere sporten).
boef (Q162p Tongeren)
|
I. Gelijkspel (in voetbal).
III-3-2
|
22334 |
gelijkspelen |
boef spelen:
Korte oe.
boef speelë (Q162p Tongeren),
boef zijn:
`t és boef (Q162p Tongeren)
|
quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22918 |
gelijkspelen add. |
barrage (fr.):
bàrràasj (Q162p Tongeren)
|
(Bilj.) Beslissend eindspel nadat twee spelers in een wedstrijd gelijk eindigden.
III-3-2
|
22188 |
gelijktijdige lossing |
gezamenlijke lossing (zn.):
gezamenlijke lossing (Q162p Tongeren)
|
het gelijktijdig lossen van jonge en oude duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|