| 23780 |
askruisje |
assekruisje:
assëkrajskë (Q162p Tongeren)
|
Het Askruisje [assekrüske, esjekruuts]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
| 33277 |
asperge |
asperge:
aspêrsj (Q162p Tongeren),
ǝspɛržǝ (Q162p Tongeren)
|
Asparagus officinalis L. Een tot 2 meter hoge plant met naaldvormige takjes en rode bessen, die op zandgronden groeit en om de jonge, ondergrondse spruiten als groente wordt geteeld in aspergebedden. [N Q, 7; monogr.] || asperge
I-5, I-7
|
| 22084 |
asse |
as:
Opm. v.d. invuller: weinig gebruikt.
as (Q162p Tongeren)
|
asse? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 20008 |
aster (aster sinensis) |
zonnetjes:
[Aster sinensis]
zónnëkë (Q162p Tongeren)
|
aster
III-2-1
|
| 22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
asgoensdog (Q162p Tongeren),
aswoensdag:
aswoensdog (Q162p Tongeren)
|
Aswoensdag, de eerste dag van de grote vasten [ésjermitwoch, aesjergoonsdiech, esjelegoonsdich]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
| 33499 |
augurk |
cornichon (fr.):
kòrnisjôo (Q162p Tongeren)
|
augurk
I-7
|
| 23401 |
aureool |
lichtkrans:
de lichkrans (Q162p Tongeren),
stralenkrans:
#NAME?
de strwòillekrans (Q162p Tongeren)
|
De gouden lichtkrans of -kring boven om het hoofd van een heiligenbeeld [aureool, nimbus?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 22370 |
autoped |
trottinette (fr.):
dë trottinèt (Q162p Tongeren),
tru̞tənɛ̞t (Q162p Tongeren),
/
trottinette (Q162p Tongeren),
Fr. trottinette (vgl. Cajot, R.L.T.).
tròttënèt (Q162p Tongeren)
|
/ [SND (2006)] || Autoped. || het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje] [N 112 (2006)] || Trottinette: autoped.
III-3-2
|
| 31935 |
avegaar |
navegaar:
nǭmvǝr (Q162p Tongeren)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
| 25073 |
averechts, achterstevoren |
heel mis:
hēl mis (Q162p Tongeren)
|
verkeerd, averechts (verhard, keeraats) [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|