23257 |
avondgebed |
avondgebed:
t wòvvendgebed (Q162p Tongeren)
|
Het avondgebed/avondsgebed met gewetensonderzoek [aovendgebed, aovesgebed, aoëvetsjebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20582 |
avondmaal |
navondskost:
nuòvëskòs (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
hum. nabootsing landlieden
nòskës (Q162p Tongeren),
over het algemeen eet men op onregelmatige uren, de hogere stand eet om 1 uur de burgers om 12 uur
noveskos (Q162p Tongeren)
|
avondeten || avondkost || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 19 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
24445 |
avondspin |
avondspin:
ou̯əvəntspen (Q162p Tongeren)
|
spin, gelukbrengende ~ die men bij avond op muren ziet zitten [aovendspin] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20041 |
azalea (azalea pontica) |
azalea:
[Azalea pontica]
azzàléjà (Q162p Tongeren)
|
azalea
III-2-1
|
20546 |
azijn |
edik:
jèk (Q162p Tongeren),
Hô¯lt mïch éns ën flês ièk
ièk (Q162p Tongeren)
|
azijn
III-2-3
|
18282 |
baalschort |
baalzak:
balzak (Q162p Tongeren),
schrobvoordoek:
šrubvŏrk (Q162p Tongeren),
zakvoordoek:
zakvørək (Q162p Tongeren)
|
voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
scharvelikken:
sjɛrəvəlikə (Q162p Tongeren),
Ook sjëvlïkkë en sjêrvëlïkkë.
sjêrrëvlïkkë (Q162p Tongeren),
Sub sjêrrëvlïkkë / Z.o. sjêrrëvlïkkë.
sjêrvëlïkkë (Q162p Tongeren),
sjêvlïkkë (Q162p Tongeren),
Z.o. sjêrrëvlïkkë.
sjëvvëlïkkë (Q162p Tongeren),
sjëvëlïkkë (Q162p Tongeren)
|
[Slieren, baantje glijden]. || Baantje glijden, slieren. || Glijden (slieren) op het ijs. [ZND B1 (1940sq)] || Slieren, baantje glijden.
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
bo:t (Q162p Tongeren),
bōd (Q162p Tongeren),
bōͅ.t (Q162p Tongeren),
bōͅt (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
boͅət (Q162p Tongeren),
vlimmen:
vlømǝ (Q162p Tongeren)
|
baard [N 10b (1961)] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] || een baard [ZND A1 (1940sq)]
I-4, III-1-1
|
22196 |
baard(jes) |
veertjes:
de verkes (Q162p Tongeren)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): baardjes (4) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17720 |
baarmoeder |
matrice (fr.):
mátris (Q162p Tongeren)
|
baarmoeder [N 10c (1995)]
III-1-1
|