20672 |
karnemelksepap |
botermelkpap:
bwoi̯tərmɛləkpap (Q162p Tongeren)
|
Karnemelksepap (mölkepap, mölkezuip, zuipe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20673 |
karnemelksepap met roggezemelen |
zemelenpap:
zēmələpap (Q162p Tongeren)
|
Karnemelksepap met roggezemelen (zemeleprut?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34249 |
karnen |
botter draaien:
[botter] drɛi̯ǝ (Q162p Tongeren),
botter stoten:
[botter] stotǝ (Q162p Tongeren),
[botter] stōtǝ (Q162p Tongeren)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
34254 |
karnmolen |
bottermolen:
[botter]mi̯ø̄i̯lǝ (Q162p Tongeren)
|
De molen waarmee men karnt. De karnmolen staat rechtop en de verticale as draait met horizontale bewegingen. Een variant hierop is een liggende ton met een horizontale as met verticale ronddraaiende bewegingen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 53 en 55; L 1a-m; JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-11
|
34251 |
karnstaf |
botterstoter:
[botter]stōtǝr (Q162p Tongeren),
stek:
stęk (Q162p Tongeren),
stoter:
stōtǝr (Q162p Tongeren)
|
Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I]
I-11
|
34250 |
karnvat |
botterkroeg:
[botter]krux (Q162p Tongeren),
botterrol:
[botter]rǫl (Q162p Tongeren),
kroeg:
krux (Q162p Tongeren)
|
Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
24333 |
karper |
karper:
keͅrpər (Q162p Tongeren),
ook in ZND 27, 070
kerper (Q162p Tongeren)
|
karper [ZND 01 (1922)], [ZND A1 (1940sq)]
III-4-2
|
19398 |
karpet, vloerkleed |
karpet:
kàrpèt (Q162p Tongeren),
kërpèt (Q162p Tongeren),
tapijt:
tappait (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
tëpait (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
karpet || tapijt || vloerkleed
III-2-1
|
34630 |
karren |
karweien:
karwɛi̯ǝ (Q162p Tongeren)
|
Aanhoudend met de kar rijden voor een karwei. Bij uitbreiding ook: veel op en af lopen, fietsen, rijden. [N 17, 98]
I-13
|
33818 |
karspringer |
karspringer:
karspręŋǝr (Q162p Tongeren)
|
Ongeduldig paard dat tijdens het afspannen tussen de berries uitspringt, wat moeilijk af te leren is. [N 8, 84a]
I-9
|