18894 |
keus |
choix (fr.):
sjwa (Q162p Tongeren),
keus:
kjø̄s (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
ən kjøs (Q162p Tongeren)
|
een keus [ZND A2 (1940sq)] || keuze
III-1-4
|
24334 |
kever, tor |
kever:
vooral meikever
kêvër (Q162p Tongeren)
|
kever
III-4-2
|
21461 |
kibbelen |
disputeren (<fr.):
ze zin alwier aant disputrèrra (Q162p Tongeren),
zo zin wir aint dispətjɛrə (Q162p Tongeren)
|
Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
24183 |
kiekendief |
kuikenschelm:
kaikəšeͅləm (Q162p Tongeren)
|
kiekendieven (± 47 langere staart en smallere vleugels dan buizerd [086]; slome kringetjesdraaiers; steeds laag boven grond; nest op de grond; bruine en grijze soorten; sommige in rietland of moeras, andere op de hei; ook wel eens op de trek [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18208 |
kiel |
blauwe kiel:
blāə kīl (Q162p Tongeren),
kiel:
kiel (Q162p Tongeren),
kī:l (Q162p Tongeren),
kīl (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
Ten oosten en noordoosten van Tongeren ook "kleed".
kīēl (Q162p Tongeren)
|
kiel [ZND A2 (1940sq)] || kiel (blauwe kiel van boeren) [hes] || kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30202 |
kielgoot |
kiel:
kē.l (Q162p Tongeren)
|
Schuin aflopende dakgoot in de inspringende hoek tussen twee dakschilden. In Q 83 werd de kiel gevormd door twee ongeschaafde planken van 2 x 10 cm doorsnede, die V-vormig tegen elkaar werden geplaatst. Op de aldus gevormde ondergrond werd de zinklaag van de goot vastgehecht. [N 54, 171b; N 32, 43b; monogr.; div.]
II-9
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
kijnen:
kai̯nǝ (Q162p Tongeren)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
jeu:
[sic]
jeu (Q162p Tongeren),
kien:
kin (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren),
Bij t kinnen, lottospel, speelt men voor een volle kaart of voor een rij. Als er 4 getallen op één rij bezet zijn, roept men kàddêrm (quaterne), 5: kin (quinque)"(J. Frère, L.V., II, 212).
kïn (Q162p Tongeren),
Fr. quine vijf nummers op n rij) (ook > A.N.).
kïn (Q162p Tongeren),
t blokje meet nr. 1 op heet men: t pinneka van Flork.
kin (Q162p Tongeren),
Vijf nummers op één rij.
kin (Q162p Tongeren)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)] || II. Kienspel, lottospel. || III. Uitroep bij kien- of lottospel. || Quine: Kien; (uitroep bij het kien- of lottospel).
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kinna (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
kinne (Q162p Tongeren),
kïnnë (Q162p Tongeren),
kienenspel:
kinnespeel (Q162p Tongeren)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)] || Het kien- of lottospel spelen.
III-3-2
|
17764 |
kies |
buiktand:
bauktàand (Q162p Tongeren),
dikke tand:
dikke taand (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
baktand || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|