e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kindermis kindermis: n kéndermès (Tongeren) Een kindermis, schoolmis [kiendermis, kingermès, sjoeëlmès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kinderstoel kakkedoor: kakkestoeltje stoel met bril om zieken of kinderen toe te laten stoelgang te hebben  kàkkëdóor (Tongeren), kakkestoel: kakkestoeltje vgl kàkkëdóor  kàkkestōēl (Tongeren) kakkestoel III-2-1
kindje jezus jezusje: zjeezeke (Tongeren), kindje jezus: t kindje jeezes (Tongeren), t kindsje zjeezes (Tongeren) Het Jezuskind, het kind(je) Jezus, Jezuke. [N 96D (1989)] III-3-3
kinds kinds: kénds (Tongeren) door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 115 (2003)] III-2-2
kinketting kinkettel: kinjkętǝl (Tongeren) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinnebak kin: ken (Tongeren), kinnebak: kinnëbák (Tongeren), kinəbak (Tongeren, ... ), kinnebakkes: kinəbakəs (Tongeren) Een kinnebak: kaakbeenderen (kinnebak, kinnebakkes, geschaar) [N 106 (2001)] || kinnebak [N 10b (1961)] III-1-1
kinriem kinriem: kenrīm (Tongeren) Verlenging van de neusriem die onder de kin van het paard doorloopt. [N 13, 24] I-10
kipkap galantine: koud vleesgerecht v.o.a. gehakt vlees in vorm v.e. dikke worst Fr. galantine  gàllëntïn (Tongeren), kipkap: kepkap (Tongeren) galantine || Kleine blokjes vlees, gesneden uit hart, nieren en ander binnenvlees (kipkap, kluisters?) [N 16 (1962)] III-2-3
kippen hennen: henǝ (Tongeren), hinǝ (Tongeren), hīnǝ (Tongeren), kuikens: ka.ekǝš (Tongeren) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippen -kinderwoord kuikjes: (enk)  kø̜kskǝ (Tongeren), sjiepjes: šipkǝs (Tongeren) [N 19, 38; monogr.] I-12