21296 |
balans |
balans:
blã.ns (Q162p Tongeren)
|
Dwarshout, dat met een haak aan een wagen vastgemaakt wordt en waar de strengen van de - meestal twee of drie - paarden aan bevestigd worden. Dit dwarshout is dubbel zo breed als het gewone zwenghout (zie dat lemma). Het wordt alleen gebruikt in de streken met de zwaardere en meer vruchtbare grond: Haspengouw en het Maasland. Uit de rest van Limburg waren er hier en daar ook opgaven, maar aangezien deze steeds identiek waren met die voor het gewone zwenghout, kan men aannemen dat het om vergissingen gaat. Dit dubbele zwenghout komt ook voor bij de ploeg en de eg (zie het lemma evenaar, tweespanszwenghout in wld I.2). [N 17, 69b; N G, 65b; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 34, 11; monogr.]
I-13
|
23866 |
baldakijn |
baldakijn:
baldëkèin (Q162p Tongeren)
|
De rechthoekige troonhemel waaronder het H. Sacrament wordt rondgedragen in de processie [Hemel, balkon, draaghemel, himmel]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18605 |
balein |
balein:
blēͅn (Q162p Tongeren),
bəlaen (Q162p Tongeren),
bəlēͅn (Q162p Tongeren)
|
balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|
26535 |
balk van de ijzeren licht |
balk:
bā.lǝk (Q162p Tongeren),
traverse:
travɛrs (Q162p Tongeren)
|
IJzeren, in P 195 en Q 78 houten balk, als onderdeel van de ijzeren licht, waar in watermolens het stalen blok van het staakijzer op rust. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛvonderbalkɛ.' [Coe 127; Grof 150; N O, 23b; A 42A, 26]
II-3
|
33431 |
balken onder de verhoogde tasruimte |
schoorshouter:
šǫshou̯tǝr (Q162p Tongeren),
schuurbalken:
[schuur]ba.lǝkǝ (Q162p Tongeren),
zethouter:
sɛthǫu̯tǝr (Q162p Tongeren)
|
De balken die de verhoogde tasruimte naast de dorsvloer dragen. Zie de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 70b]
I-6
|
33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
leghouter:
lɛ ̝khø̄ ̞tǝr (Q162p Tongeren),
lɛ ̝khǫu̯tǝr (Q162p Tongeren),
lɛ ̝xhǫu̯tǝr (Q162p Tongeren)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
20695 |
balkenbrij |
balkenbrij:
bə.lkəbrei (Q162p Tongeren)
|
balkenbrij [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
17716 |
balzak |
zak:
zák (Q162p Tongeren)
|
balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34084 |
banden |
pezen:
pēzǝ (Q162p Tongeren),
pɛi̯zǝ (Q162p Tongeren)
|
Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a]
I-11
|
18322 |
bandschort met borststuk |
boezemvoordoek:
būzəmvørək (Q162p Tongeren),
lange voordoek:
langəvŏrk (Q162p Tongeren)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|