id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17893 | klieven | klieven: klievë (Tongeren), klīvǝ (Tongeren), splitsen: splitsë (Tongeren) | Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] || Vaneen scheiden (klieven, kloven, splijten, splitsen, (scheiden))\\ [N 108 (2001)] II-12, III-1-2 |
24581 | klimop | klimop: [Hedera helix] klïm-op (Tongeren), wintergroen: [Hedera helix] wéntërgrüun (Tongeren) | klimop III-4-3 |
17736 | klinken | klinken: klinkë (Tongeren) | Klinken: een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawettern) [N 108 (2001)] III-1-1 |
31497 | klinknagel | rivet: rǝvę.t (Tongeren) | Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.] II-11 |
34493 | kloeken | kloeken: klukǝ (Tongeren) | Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.] I-12 |
20950 | klokhuis | graat: Met staart en kruin grôot (Tongeren), wrang: vroad (Tongeren), vrōͅk (Tongeren) | klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)], [ZND B2 (1940sq)] || klokhuis van fruit III-2-3 |
24651 | klokje (alg.) | blauw klokje: cf. sub akelei; [Campanula] blàa klùkskës (Tongeren) | campanula III-4-3 |
23299 | klokje op het priesterkoor | bel: de bel (Tongeren) | Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)] III-3-3 |
24686 | klokjesgentiaan | gentiaan: [Gentiana lutea] gênsiàan (Tongeren) | gentiaan III-4-3 |
23478 | klokkenluider | klokkenluider: de klòkkelajjers (Tongeren), luider: de lajjers (Tongeren) | De personen die tijdens de grote processie de klokken luiden. [N 96A (1989)] III-3-3 |