e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kop van de schoof aren: ǫi̯ǝrǝ (Tongeren), kop: kop (Tongeren) De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b] I-4
kop van het staakijzer chapeau: šapō. (Tongeren), manchon: mǫ̃sǫ̃. (Tongeren) Het uiteinde van het staakijzer in watermolens. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in A. de vierkante kop van het staakijzer die bij het vast werk past in het gat van de viertakrijn, en B. de bolvormige, van een gleuf voorziene kop van het staakijzer die bij het balanceerwerk past in de (tweetak)rijn. In de gleuf van de kop bevindt zich daartoe een punt die in een holte aan de onderzijde van de rijn valt. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerwerkɛ.' [Vds 133; Vds 137; Jan 126; Coe 104; Grof 122] II-3
kop verwijderen kop afsnijden: kǫp ǭfsnajǝ (Tongeren) Nadat de kop afgehuid is, wordt hij van het lijf gesneden of gehakt. [N 28, 44; monogr.] II-1
kopdorser kopdorser: kǫp˱dǫsǝr (Tongeren), pinmolen: penmjø̄lǝ (Tongeren) Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
kopergeld koperen: ps. omgespeld volgens Frings.  ku̯opərə (Tongeren) koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)] III-3-1
koperstuk rode duit: ps. omgespeld volgens IPA.  roi̯da͂u̯t (Tongeren) koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)] III-3-1
koperwiek koperwiek: kuwoͅpərwik (Tongeren) koperwiek (21 lijkt op zanglijster [019], maar met rossige plek op zij en vleugel; alleen op trek en s winters, meestal in grote troepen; roep schril [srieieieie]; zachte zang [N 09 (1961)] III-4-1
kopje jatte (fr.): djat (Tongeren), sjat (Tongeren), zjat (Tongeren, ... ), tas: tas (Tongeren), Fr. tasse  tas (Tongeren) kommetje zonder oren || kopje || kopje, tas [ZND 28 (1938)], [ZND 45 (1946)], [ZND 45 (1946)] III-2-1
kopjeduikelen keukelen: Én dan kükkëlt zjë wie:r dë trappën ôof.  kükkëlë (Tongeren) Buitelen. III-3-2
kopnet kopnet: kǫp˱nęt (Tongeren) Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a] I-10