23274 |
koster |
koster:
de keuster (Q162p Tongeren),
de kēster (Q162p Tongeren),
de köster (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
köstər (Q162p Tongeren),
ne kester (Q162p Tongeren)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
23593 |
kosteres |
kosteres:
de kösteres (Q162p Tongeren)
|
Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kosgenger (Q162p Tongeren),
kosgänger (Q162p Tongeren),
logeur (<fr.):
logeur (Q162p Tongeren)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pensionaat (Q162p Tongeren)
|
kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrbəno:t (Q162p Tongeren),
kɛrbənōͅi̯ (Q162p Tongeren),
Fr. carbonade ( met verschillende bet.)
kêrmënôot (Q162p Tongeren),
niet duidelijk aangegeven
kɛrmə’nōͅtə (Q162p Tongeren),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (Q162p Tongeren),
vlees
kòrtëlèt (Q162p Tongeren)
|
Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || gebraden varkensrib (karbonade) [Goossens 1c (1955b)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] || ribstuk || varkenslapje
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
nevelachtig (weer):
nyfəlɛ̄tix (Q162p Tongeren),
nevelweer:
mv.: -ë (z.o. slêkkëwêer)
nüffëlwêer (Q162p Tongeren),
stil (weer):
stil (Q162p Tongeren)
|
mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistig, nevelig || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
31309 |
koudbeitel |
koudbeitel:
kābiętǝl (Q162p Tongeren)
|
In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.]
II-11
|
25235 |
koude mist |
koude nevel:
káə nyfəl (Q162p Tongeren)
|
gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
bijs:
bəis (Q162p Tongeren),
(Guffens).
baais (Q162p Tongeren)
|
koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] || noordenwind [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
18124 |
koudvuur |
koudvuur:
kaad vuur (Q162p Tongeren),
vuur:
vuur (Q162p Tongeren),
wild vuur:
wild vuur (Q162p Tongeren)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)]
III-1-2
|