17861 |
krioelen |
kriskras dooreenlopen:
kris-kras dùrèin lòupë (Q162p Tongeren),
wriemelen:
vriemelë (Q162p Tongeren)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (krioelen, kriemelen, wriemelen, friemelen, wemelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
krŏĕp (Q162p Tongeren)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17579 |
kroeshaar |
kroezelen:
krūsele (Q162p Tongeren),
krulhaar:
krolwor (Q162p Tongeren)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21055 |
kroket |
kroket:
gepaneerd, in olie gebraden langwerpig gerold balletje van aardappelpuree
kròkkét (Q162p Tongeren)
|
kroket
III-2-3
|
20120 |
krols |
lopetig:
lø̄u̯pətix (Q162p Tongeren)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)]
III-2-1
|
17894 |
krommen, ombuigen |
buigen:
buige (Q162p Tongeren),
ombuigen:
umbuige (Q162p Tongeren),
omdraaien:
úmdrêejë (Q162p Tongeren),
omplooien:
umplooie (Q162p Tongeren),
plooien:
plooie (Q162p Tongeren)
|
Krommen: een kromme gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien, krom maken) [N 108 (2001)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
21502 |
kroon |
kroon:
ən krōn (Q162p Tongeren),
ənə krōn (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
een kroon [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
19586 |
kroonkandelaar, luster |
luster:
ly.stər (Q162p Tongeren),
lystər (Q162p Tongeren),
lüstër (Q162p Tongeren)
|
kroonluchter || lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23381 |
kroonluchter |
luster:
ne luster (Q162p Tongeren)
|
Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
26421 |
kroonrad, kroonwiel |
kroonrad:
krō.nrǭ.t (Q162p Tongeren),
krǫwnrǭ.t (Q162p Tongeren)
|
Groot horizontaal rad dat in watermolens met meer dan één maalgang op de koning is bevestigd. Het kroonrad doet twee tot vier rondsels draaien die dan elk een steenkoppel kunnen aandrijven. [Vds 80; Jan 105; Coe 91; Grof 101]
II-3
|