32447 |
lage klomp |
klomp:
[klomp] (Q162p Tongeren),
klomp met riem:
[klomp] męt rīm (Q162p Tongeren)
|
Klomp met een lage en korte kap die slechts het voorste deel van de voet bedekt. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. Zie ook afb. 260. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ.' [N 24, 70c; monogr.]
II-12
|
18377 |
lage klomp? |
klomp:
klomp (Q162p Tongeren),
klomp met riem:
klo.mp meͅt rīm (Q162p Tongeren)
|
klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33702 |
lage, natte plekken in moeras |
slonk:
slǫŋk (Q162p Tongeren)
|
De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b]
I-8
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
klot:
klǫt (Q162p Tongeren)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
26415 |
lager |
kussen:
kø̄.sǝ (Q162p Tongeren),
pan:
pan (Q162p Tongeren)
|
Bij watermolens voorzien van een metalen molenas de pan of het lager waarin het uiteinde van de molenas draait. Zie ook het lemma ɛkussenɛ.' [Jan 82; Coe 73]
II-3
|
19769 |
laken |
laken:
lǭkǝ (Q162p Tongeren)
|
Effen of met keperbinding geweven wollen stof, die door volling zulk een dichtheid heeft verkregen, dat men van draden vrijwel niets kan zien, zodat de oppervlakte zich viltachtig voordoet. [N 62, 75f; N 59, 201; MW]
II-7
|
18351 |
lakschoen |
gelakkeerde schoen:
gəlakiɛrdə syn (Q162p Tongeren),
lakschoen:
lakšy.n (Q162p Tongeren)
|
lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18147 |
lam |
lam:
la.mp (Q162p Tongeren),
lamp (Q162p Tongeren),
lom (Q162p Tongeren),
lammetje:
lɛmkǝ (Q162p Tongeren),
lɛmǝkǝ (Q162p Tongeren),
liempje:
limǝkǝ (Q162p Tongeren)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)]
I-12, III-1-2
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (Q162p Tongeren)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
34586 |
lamoen |
gestel:
gǝstęl (Q162p Tongeren)
|
Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|