e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lage klomp klomp: [klomp] (Tongeren), klomp met riem: [klomp] męt rīm (Tongeren) Klomp met een lage en korte kap die slechts het voorste deel van de voet bedekt. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. Zie ook afb. 260. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ.' [N 24, 70c; monogr.] II-12
lage klomp? klomp: klomp (Tongeren), klomp met riem: klo.mp meͅt rīm (Tongeren) klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)] III-1-3
lage, natte plekken in moeras slonk: slǫŋk (Tongeren) De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b] I-8
lage, natte zandgrond klot: klǫt (Tongeren) [N 27, 35; R 3, 5] I-8
lager kussen: kø̄.sǝ (Tongeren), pan: pan (Tongeren) Bij watermolens voorzien van een metalen molenas de pan of het lager waarin het uiteinde van de molenas draait. Zie ook het lemma ɛkussenɛ.' [Jan 82; Coe 73] II-3
laken laken: lǭkǝ (Tongeren) Effen of met keperbinding geweven wollen stof, die door volling zulk een dichtheid heeft verkregen, dat men van draden vrijwel niets kan zien, zodat de oppervlakte zich viltachtig voordoet. [N 62, 75f; N 59, 201; MW] II-7
lakschoen gelakkeerde schoen: gəlakiɛrdə syn (Tongeren), lakschoen: lakšy.n (Tongeren) lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)] III-1-3
lam lam: la.mp (Tongeren), lamp (Tongeren), lom (Tongeren), lammetje: lɛmkǝ (Tongeren), lɛmǝkǝ (Tongeren), liempje: limǝkǝ (Tongeren) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)] I-12, III-1-2
lammeren lammen: lamǝ (Tongeren) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
lamoen gestel: gǝstęl (Tongeren) Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] I-13