19584 |
lamp |
lamp:
la.mp (Q162p Tongeren),
lamp (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19627 |
lampenkap |
abat-jour (fr.):
àbbàzjoer (Q162p Tongeren)
|
lampekap
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
wiek:
wīk (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren)
|
lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19864 |
lampetkan |
lampet:
lampèt (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
lampùt (Q162p Tongeren)
|
lampet || waterkruik van wastafel in slaapkamer
III-2-1
|
18164 |
lancet |
operatiemesje:
òppërôosëmeskë (Q162p Tongeren)
|
Lancet: plat mesje met fijne punt en zeer scherpe snede, in de chirurgie gebruikt (vlim, lancet, scherp mesje). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21578 |
land |
land:
laand (Q162p Tongeren)
|
land [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
21145 |
landauer |
trouwkoets:
trǫu̯wkui̯ts (Q162p Tongeren)
|
Vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijk neerklapbare voor- en achterkap. Tegenwoordig wordt het nog wel eens als bruidswagen gebruikt. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 13; N G, 51; L 27, 33; monogr.]
I-13
|
33640 |
landerijen |
labeur:
labiø̄r (Q162p Tongeren),
labø̄u̯ǝr (Q162p Tongeren),
land:
lānt (Q162p Tongeren)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
23151 |
landjeveroveren |
landje gooien:
I, II, III (zeldz.).
lêendsjëgóië (Q162p Tongeren)
|
Kinderspel, waarbij iedere deelnemer éénzelfde rechthoek met n pennemes op de grond trekt. Met het pennemes gooit men in het land van de andere en snijdt er n stuk van af dat men bij het zijne voegt.
III-3-2
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q162p Tongeren)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|