19115 |
begin |
begin:
bëgïn (Q162p Tongeren)
|
begin
III-1-4
|
32716 |
beginvoor, -voren |
aanscheut:
ó̜nši̯ø̜t (Q162p Tongeren),
ø̜nši̯ø̜t (Q162p Tongeren),
ǫnšyø̜.t (Q162p Tongeren)
|
Naar gelang de ploegwijze en de soort van ploeg kan men de eerste voor of voren ofwel in het midden ofwel aan de zijkant(en) van de akker ploegen. In dit lemma zijn de termen verzameld die als benaming voor de beginvoren (of -voor) in het algemeen werden opgegeven of als zodanig konden worden uitgelegd. Dit laatste is het geval met het woordtype aanscheut, voorzover dat werd gegeven n.a.v. de vraag naar "rug, verhoogd middendeel" (JG 1a + 1b). Blijkens opgaven van dat type uit de beide andere bronnen beperkt deze term zich niet tot de beginvoren in het midden. Hij komt inhoudelijk overeen met aanslag, aanwerk, aantrek e.d. waarmee niet zozeer de eerste voor of voren als zodanig, als wel het ploegen daarvan, het aanvangswerk bedoeld wordt. Omgekeerd is het type rug, dat n.a.v. de vraag naar "de eerste voor die de boer ploegt" (N 11, 60), niet hier maar in het volgende lemma opgenomen. Het bij enkele plaatsen vermelde aantal voren heeft betrekking op de aanscheut die in het midden van de akker gemaakt is. Voor voor zie men het lemma ploegvoor. [JG 1a + 1b]
I-1
|
32717 |
beginvoren in het midden |
rug:
rø̜k (Q162p Tongeren
[(drie of vier voren)]
)
|
Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b]
I-1
|
20009 |
begonia (begonia rex) |
begonia:
[Begonia rex]
bëgónià (Q162p Tongeren)
|
begonia
III-2-1
|
20434 |
begrafenismaal |
caf:
de kaffee (Q162p Tongeren),
caf-tafel:
de kaffétòffel (Q162p Tongeren)
|
het begrafenismaal [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20431 |
begraven |
begraven:
slecht leesbaar: eerder oo dan ao
bëgrôôve (Q162p Tongeren)
|
een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18807 |
begrijpen |
begrijpen:
bëgrainpë (Q162p Tongeren)
|
begrijpen
III-1-4
|
18798 |
begrip, besef |
begrip:
bëgrîp (Q162p Tongeren),
verstand:
gei vər’sta:nt fan (Q162p Tongeren)
|
begrip || benul, begrip (hij heeft er geen - van) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
30757 |
behangen |
tapisseren:
tapǝsjęrǝ (Q162p Tongeren)
|
Zie kaart. De techniek van het opplakken van behangselpapier met alle bijkomende werkzaamheden zoals het aanbrengen van behangjute. [N 67, 92a; monogr.]
II-9
|
30756 |
behanger |
tapisseur:
tapǝsø̄r (Q162p Tongeren)
|
Vakman die alle werkzaamheden verricht die voor het behangen van muren noodzakelijk zijn. Vroeger vervaardigde hij ook gordijnen. Zie ook het lemma 'Behangen'. [N 67, 98c; monogr.]
II-9
|