30758 |
behangsel |
tapijt:
tapēt (Q162p Tongeren),
tǝpēt (Q162p Tongeren)
|
Wandbedekking, vroeger vervaardigd van weefsels en leer, tegenwoordig meestal van papier. Een patroon op behangpapier werd in L 423 'dessin' ('dǝsęŋ') genoemd. [N 67, 92b; monogr.]
II-9
|
22669 |
beiaard |
beiaard:
Modern.
dë bèiaard (Q162p Tongeren),
carillon (fr.):
due kárriljòng (Q162p Tongeren),
Fr. carillon.
kàrrëljóng (Q162p Tongeren)
|
1. Carillon, beiaard; 2. Klokkenspel. || het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
kaak(s)been:
kǭksbęi̯n (Q162p Tongeren),
schaar:
šēr (Q162p Tongeren)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|
22906 |
beieren |
bimbammen:
bimbamme (Q162p Tongeren)
|
Hoe zegt men : de klokken beieren?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31305 |
beitel |
beitel:
bię.tǝl (Q162p Tongeren)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
31919 |
beitelen |
beitelen:
biętǝlǝ (Q162p Tongeren)
|
In het algemeen met de beitel werken. [N 53, 46a; monogr.]
II-12
|
30711 |
beitsen |
bisteren:
bistǝrǝ (Q162p Tongeren)
|
Hout kleuren met behulp van beits. [N 67, 66h; monogr.]
II-9
|
24301 |
bek |
bek:
bek (Q162p Tongeren),
muil:
maoĕle (Q162p Tongeren)
|
bek [Willems (1885)] || muil [Willems (1885)]
III-4-2
|
21775 |
bekakt praten |
op de ladder kallen:
humor. bedoeld
op de ladder kalle (Q162p Tongeren),
op de letter kallen:
Algem. Nederlands spreken
van op de letter praten (Q162p Tongeren)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
19324 |
bekakte praat /bekakt praten |
op de ladder kallen:
humor. bedoeld
op de ladder kalle (Q162p Tongeren),
op de letter kallen:
Algem. Nederlands spreken
van op de letter praten (Q162p Tongeren)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-1-4
|