33556 |
moestuinx |
hof:
(h)uoͅ.f (Q162p Tongeren),
hōəf (Q162p Tongeren),
hoͅu̯əf (Q162p Tongeren),
huoͅ.f (Q162p Tongeren),
huoͅf (Q162p Tongeren),
uoͅf (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
legumenhof:
ləgymənhu̯ōͅf (Q162p Tongeren),
warmoeshof:
wɛrəməshoͅf (Q162p Tongeren)
|
[Goossens 1b (1960)] [Goossens 2c (1963)] [N 05A (1964)] [ZND 04 (1924)] [ZND 04 (1924)] [ZND 27 (1938)] [ZND 44 (1946)]
I-7
|
18269 |
mof |
mof:
moef (Q162p Tongeren),
moffel:
mufəl (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
Et. Fr. moufle.
moeffël (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
moffeltje:
muffelke (Q162p Tongeren)
|
1) mof, gewatteerde koker voor de hand || 2) want, handschoen zonder vinger || damesmof (hoe heet een damesmof, namelijk een cylindervormige koker van bontwerk, dienend om de handen warm te houden) [ZND 39 (1942)] || mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19126 |
mogen |
mogen:
mógë (Q162p Tongeren)
|
mogen
III-1-4
|
28777 |
moiré |
moiré:
mwarē (Q162p Tongeren)
|
Weefsel met gevlamd patroon. [N 62, 96; N 62, 80b]
II-7
|
33902 |
mok |
mok:
mǫk (Q162p Tongeren)
|
Eczeem of huidontsteking in de kootholte van het paard. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge mok. De ontsteking ontstaat veelal door inwerking van vocht, het langdurig lopen op modderwegen en het staan op vuil en nat strooisel. Eerst ontstaan huidzwellingen, later zweertjes waaruit vocht komt dat tot korsten opdroogt of etterachtig wordt. De ziekte kan van langdurige aard zijn en tot kreupelheid leiden. [A 48A, 15; N 8, 90d, 90e en 90k; N 52, 32a; monogr.]
I-9
|
31275 |
moker, vuisthamer |
handhamel:
hānthǭmǝl (Q162p Tongeren)
|
Zware, hoekige, ijzeren hamer met twee vlakke hamerbanen en een korte steel. De timmerman gebruikt de moker bij breek- en sloopwerk, de wagenmaker bij het bevestigen van spaken in de naven van kleine wielen. Zie ook afb. 88 en het lemma ɛmokerɛ in Wld II.9, pag. 15 en ɛmoker, vuisthamerɛ in Wld II.11, pag. 34.' [N 53, 132; N G, 40b; monogr.]
II-12
|
18873 |
mokken |
een brib trekken:
ën brib trèkkë (Q162p Tongeren),
moffen:
moeffë (Q162p Tongeren),
monken:
mónkë (Q162p Tongeren),
pratten:
prattë (Q162p Tongeren)
|
een pruilmondje trekken || mokken, pruilen || pruilen
III-1-4
|
32858 |
mol |
moerp:
mǫ.rǝp (Q162p Tongeren),
molp:
mǫ.lǝp (Q162p Tongeren)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|
25957 |
molen |
molen:
mjø̄.lǝ (Q162p Tongeren),
myø.lǝ (Q162p Tongeren),
myø̄.lǝ (Q162p Tongeren),
myǝ.lǝ (Q162p Tongeren),
mø̄.lǝ (Q162p Tongeren)
|
Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld]
II-3
|
34617 |
molen van de wagen |
molen:
mi̯ø̜.lǝ (Q162p Tongeren)
|
Dat deel van het voorstel dat ervoor zorgt dat het voorstel wendbaar is, de draaischijf. Het bestaat uit twee in elkaar draaiende metalen ringen die zich tussen het voorste asblok en het rongblok bevinden. De molen komt alleen voor bij de molenwagen. [N 17, 44j + 50a + 50c; N G, 71c; JG 1b; JG 1c; JG 1d; monogr.]
I-13
|