32856 |
molshoop in het grasland |
moerpshoop:
(mv mǫ.rǝpǝshø̜i̯p)
mǫ.rǝpǝshǫu̯p (Q162p Tongeren),
molpekoot:
(mv mǫ.lǝpǝkȳ.tǝr)
mǫ.lǝpǝkū.t (Q162p Tongeren),
molpshoop:
(mv mǫ.lpǝshø̜i̯.p)
mǫ.lpǝshǫu̯.p (Q162p Tongeren),
(mv mǫ.lǝpǝsh".p)
mǫ.lǝpǝshō.p (Q162p Tongeren)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
21598 |
mompelen |
brommen:
broemme (Q162p Tongeren),
grommelen:
groemele (Q162p Tongeren)
|
Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
17758 |
mond |
mond:
mu.nd (Q162p Tongeren)
|
mond [RND]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
muilziekte:
ma.u̯lzikdǝ (Q162p Tongeren),
mau̯lzikdǝ (Q162p Tongeren),
mau̯lziktǝ (Q162p Tongeren),
pootziekte:
pōtzikdǝ (Q162p Tongeren)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.] || Ziekte waarbij de mond en de klauwen van de varkens zijn aangetast; de dieren weigeren alle voedsel. Het is een besmettelijke ziekte. [N 76, 53; A 48a, 21; monogr.]
I-11, I-12
|
22684 |
mondharmonica |
mondmuziekje:
`t mòndmëzikskë (Q162p Tongeren),
móndmëzïkskë (Q162p Tongeren)
|
het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek] [N 112 (2006)] || Mondharmonika.
III-3-2
|
22681 |
mondstuk |
embouchure (fr.):
embouchure (Q162p Tongeren),
Fr. embouchure.
ôboesjüur (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)] || Mondstuk van muziekinstrument.
III-3-2
|
23222 |
monnik |
monnik:
ne mònnik (Q162p Tongeren),
pater (lat.):
de paôter (Q162p Tongeren)
|
Een monnik [munnik]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23440 |
monstrans |
monstrans (lat.):
n mómstrans (Q162p Tongeren),
remonstrans (<oudfr.):
de rémmenstrans (Q162p Tongeren)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] || Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19113 |
mooi |
schoon:
sjóon (Q162p Tongeren)
|
schoon, mooi
III-1-4
|
33922 |
mooi pratend het paard op de nek kloppen |
feesten:
festǝ (Q162p Tongeren)
|
[N 8, 103e]
I-9
|