e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mouwomslag, manchet manchet: manšɛt (Tongeren), omslag: ømslǭx (Tongeren) Verlengstuk aan het einde van een mouw; vaak afzonderlijk, en dan al of niet aan de mouw vastgemaakt. [N 62, 34d; N 59, 134; MW] II-7
mouwschort voordoek met mouwen: vŏrkmɛtməuwə (Tongeren) schort met mouwen [N 24 (1964)] III-1-3
mug mug: mök (Tongeren), mùg (Tongeren) mug [Willems (1885)] III-4-2
muil muil: mau̯l (Tongeren) Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b] I-9
muilband naasband: nǭs˱bā.nt (Tongeren) Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.] II-11
muilband, bovenste band van de schoof gemuilband: gǝmǫu̯.[band] (Tongeren) Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
muilkorf voor kalveren kalverkorf: kāvǝrkørǝf (Tongeren), muntel: møntǝl (Tongeren) De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e] I-11
muilpeer muilpeer: mâlpèr (Tongeren) hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] III-1-2
muiltje aansteker: ô`nstêkër (Tongeren), insteker: enstékərs (Tongeren), NB énstêkë: insteken.  énstêkër (Tongeren), muiltje: meͅlkə, mølkə (Tongeren, ... ), slets: slɛitsə (Tongeren), Brg.  slêts (Tongeren) muiltje (pantoffel) || muiltje (pantoffel, schoen) || muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)] || pantoffel || Slof, een paar sloffen. Bedoeld worden ruime pantoffels van ruwe stof (zelfkant) zonder of met neergetrapt achterstuk (fr. chaussons de lisière) [ZND 48 (1954)] III-1-3
muis muis: maauws (Tongeren), maus (Tongeren) muis [Willems (1885)] III-4-2