28734 |
naaiwerk |
naaiwerk:
nɛ̄wɛrk (Q162p Tongeren)
|
Werk dat bestaat uit naaien of dat wat men bezig is te naaien. [N 62, 1e]
II-7
|
18184 |
naakt |
bloot:
blō.t (Q162p Tongeren),
blōt (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
blóot (Q162p Tongeren),
moedernaaks:
syn. poedëlnóks.
móiërnóks (Q162p Tongeren),
naaks:
nôks (Q162p Tongeren),
poedelnaaks:
syn. móiërnôks.
poeddëlnôks, poe`ddëlnôks (Q162p Tongeren),
poedeltjesnaaks:
syn. móiërnôks.
poeddëlkësnôks (Q162p Tongeren)
|
bloot [ZND A2 (1940sq)] || naakt || poedelnaakt || poedelnaakt, moedernaakt
III-1-3
|
26113 |
naald |
naalde:
nøl (Q162p Tongeren),
nø̜l (Q162p Tongeren),
stopnaalde:
stǫpnø̜l (Q162p Tongeren)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|
23814 |
naampatroon |
patroon (<fr.):
mënë pátroon (Q162p Tongeren)
|
Een naampatroon, de heilige naar wie men is genoemd [namenspatroeën]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21941 |
naar beneden duiken |
uit de lucht vallen:
uit de locht vallen (Q162p Tongeren)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: naar beneden vallen, duiken? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23529 |
naar de mis gaan |
in de mis zijn:
én de mès zin (Q162p Tongeren)
|
De mis bijwonen, de mis horen [mès huëre, mès bèèje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17848 |
naar huis gaan |
thuis gaan:
iX goin taus (Q162p Tongeren),
Informatie verkregen via mondelinge navraag van redacteur.
ich gon thaus (Q162p Tongeren)
|
Ik ga naar huis || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34013 |
naar links |
haar:
hār (Q162p Tongeren)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|
34014 |
naar rechts |
hot:
hotj (Q162p Tongeren)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|
23948 |
naaste |
naaste:
oerre noiste (Q162p Tongeren)
|
Je/uw naaste, evennaaste, evenmens [naoste, nôste, èèvemins]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|