34222 |
neusklem |
praam:
prau̯m (Q162p Tongeren),
ring:
reŋk (Q162p Tongeren)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|
33930 |
neusriem |
naasriem:
nǭsrī.m (Q162p Tongeren)
|
Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23]
I-10
|
34370 |
neusring |
ring:
reŋk (Q162p Tongeren)
|
Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.]
I-12
|
17613 |
neusvleugel |
neusvleugel:
no:svlø.gəl (Q162p Tongeren),
nōͅsfløgəl (Q162p Tongeren),
nōͅsvl"gəl (Q162p Tongeren),
nôosvleugël (Q162p Tongeren)
|
neusvleugel [N 10b (1961)] || Neusvleugel: beweeglijke buitenwand van een neusgat (neusvleugel, neusvleuger) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18619 |
nevelslinnen mutsje met plooienrand en kinbanden |
slaapmuts:
slowəpmuts (Q162p Tongeren),
slowəpmøͅts (Q162p Tongeren)
|
mutsje, nevelslinnen ~ met een plooienrand en kinbanden {afb} [nevelskepke, - kap, ievelskepke] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20482 |
nicht |
nice-je:
nisjə (Q162p Tongeren),
nicht:
nichtje
nich (Q162p Tongeren)
|
nicht; de kinderen van een oom of tante [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
17698 |
nier |
nier:
en nier (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
nī:r (Q162p Tongeren),
nīr (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
een nier [ZND A2 (1940sq)] || nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34265 |
nieren |
nieren:
nīrǝ (Q162p Tongeren)
|
Boonvormig orgaan dat dient tot afscheiding van de urine. De opgaven zijn alle meervoud. [N 28, 88d]
I-11
|
26704 |
niet afgegraven hoogveen |
bovenveen:
bwovǝvēn (Q162p Tongeren)
|
Echt hoogveen is beperkt tot een paar gebieden in Nederland. Een aantal opgaven duidt zeker niet op hoogveen maar op een bepaalde grond waar het mogelijk is turf te steken. [N 27,18b]
II-4
|
34153 |
niet behouden |
herlopen (ww.):
hęrlǫu̯pǝ (Q162p Tongeren),
omgelopen:
ømgǝlōu̯pǝ (Q162p Tongeren)
|
Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b]
I-11
|