33433 |
oogststapel in de schuur |
tas(t):
tas (Q162p Tongeren),
tã.s (Q162p Tongeren),
zet:
zę ̝t (Q162p Tongeren)
|
De stapel van graanschoven die men in de schuur vormt, vooral in de tasruimte naast de dorsvloer, maar ook wel op een zolder (vooral bij kleine bedrijven), en ook wel van toepassing op de hooioogst. Veel benamingen van de stapel bevatten de naam van het geoogste gewas en/of geven aan waaruit de stapel bestaat. Vergelijk ook het lemma "graan stapelen in de schuur" (aflevering I.4, lemma 5.1.11). In de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2) is al gewezen op de metonymische verbanden tussen de twee groepen benamingen. De benamingen van de stapel worden gebruikt om de ruimte waarin gestapeld wordt aan te duiden. Interessant is hier het voorkomen van de benamingen gebont en verbont; het is een geval van doorgezette metonymie: de naam van de begrenzing is overgegaan op de ruimte (i.c. de tasruimte) en deze weer op hetgeen die ruimte bevat: de oogststapel. Daarna volgen in het lemma nog een aantal (bijna-)hapaxen die kennelijk van minder belang zijn. [N 5A, 69b; N 5, 82, 84 en 85; N 15, 49a; N C, 5b; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; monogr.]
I-6
|
17732 |
oogvuil (slaper) |
leep:
lêep (Q162p Tongeren)
|
Gedroogd vuil in de oogshoeken (slaper, slaap, pups, pips, kodde) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
24220 |
ooievaar |
ooievaar:
ojəvōͅr (Q162p Tongeren),
ooievaar (Q162p Tongeren),
ōijəvōͅr (Q162p Tongeren),
óiëvôor (Q162p Tongeren)
|
ooievaar [ZND 48 (1954)] || ooievaar (102 bij iedereen bekend; nu verdwenen uit Brabant, behalve uit het noord-westen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20356 |
oom |
nonk:
nonk (Q162p Tongeren),
noonk (Q162p Tongeren),
nónk (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
hoe heet de broeder van uw vader of moeder? [ZND 48 (1954)] || oom [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
17757 |
oor |
oor:
ō:r (Q162p Tongeren),
ōr (Q162p Tongeren),
uurən (Q162p Tongeren),
ōr (Q162p Tongeren)
|
een oor [ZND A2 (1940sq)] || oren [RND] || Zie afbeelding 2.1. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
21628 |
oord? |
oord:
ps. letterlijk omgespeld volgens IPA.
uoi̯t (Q162p Tongeren)
|
Betekenis en uitspraak van: oord? Graag uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18238 |
oorknop |
oorbel:
oorbel (Q162p Tongeren),
oorbelletje:
orrbellëkë (Q162p Tongeren)
|
Oorknop. Sieraad min of meer in de vorm van een knop die men aan elk oor draagt [knop, oorknop, dormeuse] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17615 |
oorlel |
lel:
leͅl (Q162p Tongeren),
lêl (Q162p Tongeren),
lelletje:
leləkə (Q162p Tongeren),
oorlel:
oorlêl (Q162p Tongeren),
ōrleͅl (Q162p Tongeren)
|
oorlel, oorlelletje [N 10b (1961)] || Oorlel: afhangend lapje aan de oorschelp ((oor)lel, (oor)lelletje) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18237 |
oorring |
lelletje:
lêllëkë (Q162p Tongeren),
oorbel:
e poar oorbelle (Q162p Tongeren),
oorbel (Q162p Tongeren)
|
een paar oorringen [ZND 40 (1942)] || oorbel || Oorring. Zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17873 |
oorveeg |
oorveeg:
oorvaaig (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|