19547 |
petroleumlamp |
pètrole-lamp:
petrollamp (Q162p Tongeren),
quinquet:
ke͂ͅkɛ (Q162p Tongeren),
keͅŋke (Q162p Tongeren),
kêkè (Q162p Tongeren),
kêké (Q162p Tongeren)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] || petroleumlamp
III-2-1
|
20822 |
peuk |
stomp:
stómp (Q162p Tongeren),
stompje:
ë stúmpkë (sïggërèt of sïggàar)
stúmpkë (Q162p Tongeren)
|
peuk || peukje
III-2-3
|
21063 |
peul |
schaal:
chaol (Q162p Tongeren),
šøͅlə (Q162p Tongeren)
|
de peulen, de doppen van erwten of bonen [N Q (1966)] || groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
schaal:
chaol (Q162p Tongeren),
šøͅlə (Q162p Tongeren)
|
[N Q (1966)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
puoͅi̯lə (Q162p Tongeren),
puoͅlə (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
[N Q (1966)] [ZND 40 (1942)] [ZND B2 (1940sq)]
I-7
|
20815 |
peulvruchten doppen |
bonen peulen:
bo:nə puoͅlə (Q162p Tongeren),
erwten peulen:
ɛrtə puoͅlə (Q162p Tongeren),
peulen:
pwoͅi̯lə (Q162p Tongeren),
omhulsel van peulvruchten verwijderen
può’lë (Q162p Tongeren),
van erwten
può’lë (Q162p Tongeren)
|
doppen || doppen, peulen (erwten of bonen uit de pel doen) [ZND B2 (1940sq)] || erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)] || peulen
III-2-3
|
25420 |
pezen |
pezen:
pēzǝ (Q162p Tongeren)
|
[N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.]
II-1
|
25421 |
pezen blootleggen |
grote spier vrijmaken:
grōtǝ spīr vrajmǭkǝ (Q162p Tongeren)
|
Men maakt een snede achter de achillespees, waardoor deze bloot komt te liggen. Door het door de snede ontstane gat steekt men meestal een balkje, vaak voorzien van inkepingen. waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen schuiven. Zo wordt voorkomen dat het dier "dichtklapt". [N 28, 62; monogr.]
II-1
|
21734 |
pezerik |
pie:
pī (Q162p Tongeren),
pin:
pin (Q162p Tongeren),
pink:
piŋk (Q162p Tongeren),
poens:
puns (Q162p Tongeren)
|
De uitgesneden roede of zaadstreng van een mannelijk varken na het slachten. Veelal gebruikt men deze zaadstreng om er de zaag of schaaf mee in te smeren. Ook werkschoenen vet men ermee in. ''s Winters wordt hij als voer aan de vogels, vooral de mezen, gegeven, soms ook met de bedoeling om de vogels te vangen. [N 28, 71; N 28, 72; monogr.] || De uitgesneden roede van het varken die gebruikt wordt om het zaagblad te smeren, bijvoorbeeld wanneer door nat hout gezaagd moet worden. Zie ook afb. 28. [N 50, 39b; N 53, 27; monogr.]
II-1, II-12
|
23172 |
piano |
piano:
pïjànó (Q162p Tongeren)
|
Piano, klavier.
III-3-2
|