20458 |
pooier |
maquignon (fr.):
etym. Fr. le maquignon = makelaar
dë mákkëljóng (Q162p Tongeren)
|
iemand die leeft van de verdiensten van een prostituée, voor wie hij als beschermer optreedt [pooier] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19957 |
poort |
poort:
puø̜.t (Q162p Tongeren),
puǫ.t (Q162p Tongeren),
pu̯ó̜.t (Q162p Tongeren)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
24904 |
poosje, tijd |
hui:
mv.: -ë. Bijv. wàach (of: bèit) ën hùy
hùy (Q162p Tongeren)
|
poosje, tijd
III-4-4
|
33796 |
poot |
poot:
pōt (Q162p Tongeren
[(mv pōtǝ)]
)
|
Tussen haakjes de meervoudsvorm. [JG 1a, 1b]
I-9
|
34019 |
poot omhoog |
poot-op:
pōt˱ ǫp (Q162p Tongeren),
voet:
vūt (Q162p Tongeren),
voet-op:
vūt˱ ǫp (Q162p Tongeren)
|
Voermansroep om de hoef of voet op te lichten. [N 8, 95k]
I-10
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
plantgoed:
plā.nt˲gūt (Q162p Tongeren)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
17953 |
pootjebaden |
baden:
boijə (Q162p Tongeren),
pladeren:
plōͅjere (Q162p Tongeren),
ploeteren:
plūtere (Q162p Tongeren),
pootjebaden:
(pøtšə) boͅjə (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34174 |
pootjesblaas |
pootjesblaas:
pøtšǝsblu̯oi̯s (Q162p Tongeren),
tweede waterblaas:
twēdǝ wǫi̯tǝrblu̯ǫi̯s (Q162p Tongeren)
|
De tweede blaas waarin de voorpoten van het kalf zitten. [N 3A, 52b]
I-11
|
22806 |
pop |
pop:
en poep (Q162p Tongeren),
poep (Q162p Tongeren),
Lat. puppa (< pupus, verw. met puer knaap en pullus jong dier).
poep (Q162p Tongeren)
|
Een pop. [ZND 40 (1942)] || I. 1. Pop. || pop [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
24226 |
pop, vrouwelijke zangvogel |
pop:
poep (Q162p Tongeren)
|
wijfjesvogel
III-4-1
|