34093 |
rechterachterkwartier |
achterste kwartier rechts:
ē̜stǝ kǝrtīr rē̜xs (Q162p Tongeren)
|
Het kwartier van de uier rechts achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116d]
I-11
|
34092 |
rechtervoorkwartier |
voorste kwartier rechts:
vu̯østǝ kǝrtīr rēxs (Q162p Tongeren)
|
Het kwartier van de uier rechts voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116c]
I-11
|
32632 |
rechtse |
linkse ploeg:
lęŋksǝ [ploeg] (Q162p Tongeren),
rechtse ploeg:
rɛxsǝ [ploeg] (Q162p Tongeren)
|
Met de in dit lemma "links" of "rechts" genoemde ploegen wordt bedoeld, dat schaar + strijkbord, kouter en voorschaar - ook bij wentelploegen - onderling en t.o.v. de ploegboom een zodanige stand hebben, dat de ploeg (van achteren gezien) de voor hetzij naar rechts, hetzij naar links omkeert. Over het algemeen kende men naar rechts werkende ploegen. Uit de meeste opgaven blijkt duidelijk dat ze werden verstrekt naar aanleiding van eenscharige ploegmodellen. [N 11, 30 add.; N 11A, 70 a + b; monogr.]
I-1
|
17616 |
rechtstaande oren |
ezelsoren:
jeͅzəlsōrə (Q162p Tongeren),
hondsoren:
hōntsōre (Q162p Tongeren)
|
oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18961 |
rechtvaardig |
rechtvaarlijk:
rëfièlik (Q162p Tongeren)
|
rechtvaardig
III-1-4
|
24082 |
rector |
overste:
de jieuverste (Q162p Tongeren),
rector (lat.):
ne rektor (Q162p Tongeren)
|
Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18716 |
redingote? |
redingote (fr.):
lange zwarte lakenjas zonder achterpanden
rədĕgo (Q162p Tongeren)
|
riddingot, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25083 |
reeks, rij |
serie:
mv.: -ë
sërīē (Q162p Tongeren)
|
serie, reeks
III-4-4
|
20961 |
reep |
perk:
vooral chocolade Gêf mïch (of: gêmmïch) mier ë pêr¯¯k sjoeklôot
pêr’’k (Q162p Tongeren)
|
reep
III-2-3
|
31729 |
regel |
regel:
rēgǝl (Q162p Tongeren)
|
In het algemeen de horizontale dwarsbalkjes die tussen de stijlen worden aangebracht. Men onderscheidt boven-, tussen- en onderregels. Zie ook afb. 169. [N 56, 129i; monogr.]
II-12
|