20559 |
rest in het glas |
klatsje:
kletska (Q162p Tongeren),
kletske (Q162p Tongeren)
|
kleine hoeveelheid drank die onder in een glas overblijft [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
24302 |
restant vissen |
rits:
rïts (Q162p Tongeren),
snoek:
snoek (Q162p Tongeren),
snoekbaars:
snoekbôos (Q162p Tongeren),
sprotje:
sprò’tsjë (Q162p Tongeren),
truite (fr.):
trwit, tërwit (Q162p Tongeren),
fr. truite
tërwït (Q162p Tongeren),
zalm:
zal"m (Q162p Tongeren),
zalm (Q162p Tongeren)
|
forel [N102 (1998)] || snoek || snoekbaars || sprot (vis) || vis, div. soorten || zalm [N100 (1997)]
III-4-2
|
24230 |
restant vogels |
fijnbek:
fainbêk (Q162p Tongeren),
hoepeend:
kuifeend (43 zwart-wit duikeendje met hangkuifje; broedt hier nu ook
hupoͅin (Q162p Tongeren),
pelikaan:
pèllëkôon (Q162p Tongeren),
zeehaantje:
foutief uitgesproken voor zinghaantje
zéehönkë (Q162p Tongeren)
|
insecteneter (vogel) || kuifeend [N 09 (1961)] || pelikaan || zinghaantje
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
achterlijf:
àtërlaif (Q162p Tongeren),
achterpoot:
àtërpóot (Q162p Tongeren),
bronstig:
m.n. van varkens
brùystig (Q162p Tongeren),
das:
das (Q162p Tongeren),
heet:
van paarden
hèit (Q162p Tongeren),
lopetig:
lùypëtig (Q162p Tongeren),
molmuis:
soort woelrat
mòlmaus (Q162p Tongeren),
molrat:
soort woelrat
mòlrat (Q162p Tongeren),
reeg:
van schapen
rīēg (Q162p Tongeren),
rippetig:
rïppëtig (Q162p Tongeren),
scherp:
gezegd van mannetjes
sjêr"p (Q162p Tongeren),
waterrat:
[Rattus norvegicus]
wô’ttërrat (Q162p Tongeren),
willig:
oa van koeien gezegd
wïllig (Q162p Tongeren)
|
achterlijf || achterpoot || bronstig || das [Willems (1885)] || molmuis || waterrat || woelrat
III-4-2
|
23674 |
retraite |
retraite (fr.):
ne retrêet (Q162p Tongeren)
|
Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23677 |
retraitehuis |
retraitehuis:
e retrêethaus (Q162p Tongeren)
|
Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17789 |
reuk |
reuk:
rj".k (Q162p Tongeren),
rjø:k (Q162p Tongeren)
|
een reuk [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
25438 |
reuzel |
veer:
vē̜r (Q162p Tongeren),
verenvet:
vē̜rǝvɛt (Q162p Tongeren)
|
Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.]
II-1
|
20633 |
reuzel, bladvet |
veer:
vêer (Q162p Tongeren),
verenvet:
vêrëvèt (Q162p Tongeren)
|
varkensvet || vet dat men van achter de ribben van een varken trekt
III-2-3
|
18265 |
revers |
revers:
rǝvɛrs (Q162p Tongeren),
revers (fr.):
rëvêers (Q162p Tongeren),
Et. Fr. revers.
rëvêer (Q162p Tongeren)
|
De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW] || Hoe noemt U: de revers? [N 62 (1973)] || revers, kraagomslag
II-7, III-1-3
|