17655 |
rib |
rib:
en rep (Q162p Tongeren),
en rip (Q162p Tongeren),
rib (Q162p Tongeren),
rip (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren)
|
een rib [ZND A1 (1940sq)] || rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25444 |
ribben in stukken delen |
uitbenen:
awt bē̜jnǝ (Q162p Tongeren)
|
[N 28, 104; N 28, 106a; monogr.]
II-1
|
28793 |
ribfluweel, manchester, koordmanchester |
ribvelours:
repflūr (Q162p Tongeren),
velours:
flūr (Q162p Tongeren)
|
Zwaar geribd of glad katoenfluweel voor werkkleding. [N 62, 94; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
20113 |
ridderspoor |
riddersporen:
[Delphinum ajacis]
rïddërspuòre (Q162p Tongeren)
|
ridderspoor
III-4-3
|
32583 |
riek, mestriek |
mestriek:
[mest]rik (Q162p Tongeren
[(vier)]
),
riek:
rik (Q162p Tongeren
[(vier)]
)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
20954 |
riem |
riem:
rī.m (Q162p Tongeren)
|
De riem die de twee poulies van het luiwerk van een watermolen met elkaar verbindt. Zie ook afb. 76. In P 188 werd geen riem maar een ketting gebruikt. [Jan 231; Coe 206; Grof 236]
II-3
|
24512 |
riet |
rietstek:
[Calamus rotang]
rüutstêk (Q162p Tongeren)
|
rietpalm
III-4-3
|
24231 |
rietgans |
gans:
gās (Q162p Tongeren)
|
rietgans (± 80 zwarte bek met gele rand; meer in het binnenland; roep lager dan grauwe gans [119a] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24232 |
rietgors |
rietmus:
rüutmùs (Q162p Tongeren)
|
rietmus
III-4-1
|
24233 |
rietzanger |
rietmus:
rytmøͅs (Q162p Tongeren)
|
rietzanger (12,5 verschilt in uiterlijk van bosrietzanger [048] door lichtere wenkbrauw; in elk moerasje aanwezig; is nogal onrustig en vliegt vaak op; zang druk schetterend [N 09 (1961)]
III-4-1
|