33478 |
rode aalbes |
kroezelen:
krōēzël (Q162p Tongeren),
rode kroezeltjes:
rooj kruzelkes (Q162p Tongeren),
rode miemeren:
roj meu:mmere* (Q162p Tongeren)
|
[DC 13 (1945)]aalbes
I-7
|
24405 |
rode bosmier |
bosmier:
(schooltaal)
boͅsmīr (Q162p Tongeren),
rode piesworm:
rōi̯ piswøͅrm (Q162p Tongeren)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33257 |
rode klaver |
tamme klee:
tamǝ [klee] (Q162p Tongeren),
tǭmǝ [klee] (Q162p Tongeren)
|
Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
34033 |
rode koe |
rode:
rōi̯ (Q162p Tongeren),
rode koe:
roi̯ [koe] (Q162p Tongeren)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124]
I-11
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (Q162p Tongeren)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rode kabuis:
roiə kəbau.s (Q162p Tongeren),
rode kool:
roje kø̄l (Q162p Tongeren),
rótë keul (Q162p Tongeren),
rood moes:
ro:tmu:s (Q162p Tongeren),
rood moes (Q162p Tongeren),
rōt mūs (Q162p Tongeren),
als gerecht ook de plant zelf
rōōdmōēs (Q162p Tongeren)
|
rode kool || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [Lk 05 (1953)], [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
33487 |
rode renet, sterappel |
rode wijnappel:
fr. pomme framboise
róië wainappël (Q162p Tongeren),
wijnappel:
wainappël (Q162p Tongeren)
|
appel (soort) || wijnappel, appelsoort
I-7
|
21183 |
roeien |
roeien:
rujə (Q162p Tongeren),
rūja (Q162p Tongeren),
rūjə (Q162p Tongeren)
|
roeien [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
24235 |
roek |
kraai:
krēͅ (Q162p Tongeren)
|
roek (46 bekende vogel; zwart met paarsige glans; kale rand boven aan de snavel; broedt in kolonies; leeft in troepen; roep [kao-kao-kao], [waaak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21938 |
roekoeën |
roeken:
rōēkë (Q162p Tongeren),
Opm. bijv. "de duiven zijn aan het roeken".
roeken (Q162p Tongeren)
|
Hoe noemt men het geluid dat de duiven maken - de/het ....... bijv. de duiven zijn aan het ......... [N 93 (1983)] || Kirren (van duiven).
III-3-2
|