22753 |
ruiten in het kaartspel |
koeken:
Z.o. Cajot, R.L.T.
koekkë (Q162p Tongeren)
|
I. Ruiten (kaartspel).
III-3-2
|
21937 |
ruitijd |
ruizeltijd:
raiseltaid (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet de tijd waarin de duiven verpluimen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17885 |
ruk |
rof:
korte oe
roef (Q162p Tongeren)
|
Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
34024 |
rund |
beest:
bęs (Q162p Tongeren),
rind:
rɛnt (Q162p Tongeren),
rindsbeest:
ręnsbęs (Q162p Tongeren)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
hoͅsəl (Q162p Tongeren),
hòssël (Q162p Tongeren)
|
daas [ZND B2 (1940sq)] || horzel
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
koemade:
kumoͅi̯ (Q162p Tongeren),
made:
moͅj (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
paardsworm:
pietswøͅrm (Q162p Tongeren),
veldmade:
vɛlmoͅi̯ (Q162p Tongeren)
|
larve || larve van de paardenhorzel, worm die in de uitwerpselen van een paard kan worden aangetroffen [N 26 (1964)] || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
20936 |
runderlap |
biefstuk:
Eng. beefsteak (ossestuk)
büstùk (Q162p Tongeren)
|
biefstuk
III-2-3
|
34022 |
rundvee |
beesten:
bestǝ (Q162p Tongeren),
koebeesten:
kubestǝ (Q162p Tongeren)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20666 |
rundvleessoep |
ox-taille:
oͅkstai̯ (Q162p Tongeren)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
groene rups:
gryn rups (Q162p Tongeren),
rups:
rups (Q162p Tongeren)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)]
III-4-2
|