18978 |
smeerpoes |
drekbeer:
beer in vorm van mnl. varken
drêkbêer (Q162p Tongeren)
|
vuile, onverzorgde persoon
III-1-4
|
20924 |
smeren |
smeren:
smɛ̄rə (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
sm‧ēͅrə (Q162p Tongeren)
|
smeren [ZND A1 (1940sq)]
III-2-3
|
19421 |
smeulen |
luimeren:
hët vüur laimërt nòg wat
laimërë (Q162p Tongeren)
|
smeulen
III-2-1
|
27252 |
smid |
smid:
smē.t (Q162p Tongeren
[(mv sm ̇ē)]
),
smę.t (Q162p Tongeren
[(mv smē.)]
)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
31230 |
smidsbed |
smis(se)bed:
smis˱bęt (Q162p Tongeren)
|
Het horizontale, van baksteen of ijzer vervaardigde werkvlak van een smidsvuurhaard waarin één of meer stookgaten zijn aangebracht. [N 33, 10; monogr.]
II-11
|
31192 |
smidse |
smis(se):
smis (Q162p Tongeren)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31247 |
smidskolen |
smeedkolen:
smē.kwolǝ (Q162p Tongeren)
|
De kolen die door de smid voor het stoken van de smidsvuurhaard worden gebruikt. Het lemma bevat benamingen voor verschillende soorten steenkool. Onder vetkool verstaat men steenkool met twintig tot dertig procent vluchtige bestanddelen. Cokes ontstaan wanneer steenkolen in een cokesoven van hun vluchtige bestanddelen worden ontdaan. Zij worden onder meer bij het smelten van ijzererts gebruikt. De term nootjes is van toepassing op steenkool waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm doorsnede. Zie ook de lemmata "nootjeskool", antraciet", "industriekool" en "cokes" in Wld II.5, pag. 215 - 217. [N 33, 29a-b; N 64, 25a add.; monogr.]
II-11
|
31175 |
smidsvrouw |
smedersvrouw:
smēǝrs˲vrǫw (Q162p Tongeren)
|
De vrouw van de smid. [Wi 18a; monogr.]
II-11
|
21053 |
smikkelen, smullen |
smokkelen:
smoeggëlë (Q162p Tongeren)
|
zich te goed doen
III-2-3
|
24244 |
snavel |
bek:
bek ve vogel
bêk (Q162p Tongeren)
|
snavel
III-4-1
|