24473 |
blauwe bosbes |
moelver:
moe’lvër (Q162p Tongeren),
myrtille (fr.):
-
mirtillen (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
mirtille
mïrtïl (Q162p Tongeren)
|
blauwe bosbes [DC 13 (1945)] || bosbes
III-4-3
|
33808 |
blauwe en bruine schimmel |
blauwe schimmel:
blāǝ šymǝl (Q162p Tongeren),
bruine schimmel:
brau̯nǝ šȳmǝl (Q162p Tongeren)
|
De blauwe schimmel is overwegend blauw of grijsblauw, met zwarte manen. Bij de bruine schimmels zijn allerlei schakeringen mogelijk: lichtbruin, donkerbruin, goudbruin, kastanjebruin, roodbruin, zwartbruin of geappeld bruin. Sommige gelijken in kleur sterk op de vossen, maar onderscheiden zich van deze door hun zwarte manen, staart en poten. In principe worden alle paarden die bruine of rode dekharen, zwarte manen en staart hebben, beschreven als bruin. [N 8, 63b]
I-9
|
29612 |
blauwe klei |
deluwaarde:
dęi̯lięt (Q162p Tongeren),
pottenaarde:
pǫdǝjāt (Q162p Tongeren)
|
De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44]
I-8
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reigər (Q162p Tongeren),
rèigër (Q162p Tongeren)
|
reiger || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19653 |
blauwsel |
blauwsel:
blàatsël (Q162p Tongeren)
|
blauwsel
III-2-1
|
17691 |
blazen |
blazen:
bluoizə (Q162p Tongeren),
bluwoͅzə (Q162p Tongeren),
blwoizə (Q162p Tongeren)
|
blazen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
34110 |
bles |
bles:
blęs (Q162p Tongeren)
|
Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b]
I-11
|
19344 |
blij |
blij:
blai (Q162p Tongeren)
|
blij
III-1-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blai.ve (Q162p Tongeren)
|
blijven [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
paardstanden:
piętstān (Q162p Tongeren)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|