20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
wis:
znd 23, 60c;
wis (Q162p Tongeren)
|
stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20033 |
stokroos |
stokroos:
[Althaea rosea]
stòkróos (Q162p Tongeren)
|
stokroos (althea rosea L.)
III-2-1
|
18683 |
stola |
sjaal:
šāl (Q162p Tongeren),
stola (lat.):
de stoolá (Q162p Tongeren),
stool (<lat.):
stuoil (Q162p Tongeren)
|
De stola, de stool. [N 96B (1989)] || stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)]
III-1-3, III-3-3
|
19559 |
stolp |
kaasglas:
kēs˃gəlōͅs (Q162p Tongeren),
kaasstolp:
kéesstòl’’p (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
stolp:
Om bijvoorbeeld kaas onder te zetten Zèt dêe stïnkkées mêr óndër dë stòl¯¯p
stòl’’p (Q162p Tongeren),
vliegenstolp:
tegen de vliegen
vlīēgëstól’’p (Q162p Tongeren)
|
kaasstolp [N 20 (zj)] || stolp || stolp om kaas onder te zetten
III-2-1
|
23446 |
stolp over een heiligenbeeld |
stolp:
en stòlp (Q162p Tongeren)
|
Een stolp of stulp, een klokvormig glas over een kruis- of heiligenbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20641 |
stoofvlees, zuurvlees |
stoofvlees:
stuòfvlèis (Q162p Tongeren)
|
stoofvlees
III-2-3
|
33419 |
stookgat van de oven |
muil:
mǭu̯l (Q162p Tongeren),
ovenmuil:
[oven]møi̯l (Q162p Tongeren),
[oven]mōu̯l (Q162p Tongeren)
|
De benaming voor het stookgat van de oven dat voorzien is van een ijzeren deurtje. Vergelijk het lemma "ovenmond" in aflevering II.1, pag. 71. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 79b]
I-6
|
33357 |
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel |
stookhuis:
stou̯ǝkǝs (Q162p Tongeren),
stuǫ.kǝs (Q162p Tongeren),
stuǫkǝs (Q162p Tongeren),
stu̯okǝs (Q162p Tongeren),
stu̯ǫkǝs (Q162p Tongeren),
stu̯ǭkǝs (Q162p Tongeren)
|
De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.]
I-6
|
31626 |
stoot |
stoot:
stōt (Q162p Tongeren),
stoter:
stø̄tar (Q162p Tongeren
[(stoot die schuin naar voren loopt)]
)
|
Het ijzeren plaatje dat bij winterbeslag tegen het uitglijden vóór onder het hoefijzer wordt geplaatst. In P 174, P 224 en Q 182 was de stoot onbekend, in K 353 werden in plaats van een plaatje één of twee schroeven aan de voorzijde van het hoefijzer bevestigd. [N 33, 357; JG 1a; JG 1b; JG 1d; monogr.]
II-11
|
34577 |
stootring |
as:
as (Q162p Tongeren)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|