22049 |
blijvende ontkleuring van een oog |
randverkleuring:
rankverkleuring (Q162p Tongeren)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: blijvende ontkleuring van de ogen door pokken? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
blïksëm (Q162p Tongeren),
bliksemstraal:
bliksəmstruoil (Q162p Tongeren),
weerlicht:
wɛ̄rlix (Q162p Tongeren)
|
bliksem || bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
31184 |
blikslager |
blikslager:
blękslē̜gǝr (Q162p Tongeren)
|
Ambachtsman die blik verwerkt en blikken voorwerpen herstelt. [N 66, 55a; Wi 2; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
17785 |
blind |
blind:
ble.nt (Q162p Tongeren),
blend (Q162p Tongeren),
blent (Q162p Tongeren)
|
blind [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
29005 |
blinde steek |
blindsteek:
blentstik (Q162p Tongeren)
|
De tussen zoomtoeslag en kledingstuk gevormde zoomsteek, die zowel aan de goede als aan de verkeerde kant onzichtbaar is (Het Beste Naaiboek, pag. 496). [N 62, 15c; N 59, 70]
II-7
|
20686 |
blinde vink |
vogeltje zonder kop:
vø̄gəlkə zōndər koͅp (Q162p Tongeren)
|
Opgerold kalfslapje met vulsel (blin vinke, muisje zonder kop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22353 |
blindemannetje spelen |
finklefenk:
1) t Blindemansspel, fr. Colin-Maillard;
finklefenk (Q162p Tongeren),
Fr. Colin-Maillard.
finklëfink, finklëfênk (Q162p Tongeren)
|
1. Blindemansspel. || t Blindemansspel, fr. Colin-Maillard.
III-3-2
|
25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
blinken:
bli.nka (Q162p Tongeren),
blinkə (Q162p Tongeren),
bliŋkə (Q162p Tongeren)
|
blinken [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
blut (Q162p Tongeren),
blū:t (Q162p Tongeren),
blūt (Q162p Tongeren),
et bloet (Q162p Tongeren),
et blūt (Q162p Tongeren)
|
bloed [N 10 (1961)], [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
25384 |
bloed roeren |
roeren:
rȳrǝ (Q162p Tongeren)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|