18846 |
stoutmoedig |
kloek:
kloek (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
stoutmoedig, vrijpostig
III-1-4
|
33805 |
straal |
straal:
struǝl (Q162p Tongeren),
struǫl (Q162p Tongeren),
veulensvoet:
vyø̜.lǝs˲vūt (Q162p Tongeren)
|
Veerkrachtig eeltweefsel, enigszins in de vorm van een pijlpunt (mnl. straal: pijl), dat de driehoekige ruimte van de achterrand van de steunsels van een paardehoef opvult. Tilt men de hoef op, moet er een goed ontwikkelde straal te zien zijn. Beginnend bij de bal van de voet en in één punt uitlopend naar de teen werkt de straal als een antislipmechanisme. Zie afbeelding 5. [JG 1a, 1b; N 8, 33 en 34]
I-9
|
19538 |
straatbezem |
bezem:
beͅsəm (Q162p Tongeren),
bɛsəm (Q162p Tongeren),
keerborstel:
kārboͅsəl (Q162p Tongeren),
straatborstel:
struoitbosəl (Q162p Tongeren)
|
bezem, hard, gebruikt voor ruwer werk, zowel binnen- als buitenshuis (harde bezem) [N 20 (zj)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21213 |
straatgoot |
vliet:
vljuit (Q162p Tongeren),
vləøt (Q162p Tongeren)
|
De straatgoot langs de weg [ZND 24 (1937)] || goot (straatgoot langs de stoep) [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|
22870 |
strafschop |
penalty (eng.):
Eng. penalty straf, boete.
pénnaltï (Q162p Tongeren)
|
Strafschop zonder hindering op doel (voetbal).
III-3-2
|
34263 |
stremsel |
rinsel:
ręnsǝl (Q162p Tongeren)
|
Het zuur dat bij de melk wordt gevoegd om het te laten stollen. [A 7, 26; N 3E (II]
I-11
|
18776 |
streng |
half lood:
hāf lōt (Q162p Tongeren),
pop:
pup (Q162p Tongeren)
|
Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.]
II-7
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
half lood:
ĕn haaf lood goan (Q162p Tongeren),
pop:
en poep gaon (Q162p Tongeren)
|
Het wollen breigaren wordt in strengen verkocht: hoe heet zo een streng garen? [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
33971 |
strengbeugels |
beugels:
bø̄gǝls (Q162p Tongeren)
|
Beugels die de strengen met het haam of het borsttuig verbinden. Als deze verbinding uit haken bestaat, spreekt men van strenghaken (zie lemma Strenghaken). Een aantal informanten maakt in de benaming voor dit verbindingsstuk echter geen onderscheid tussen haken en beugels. De benamingen die voor haken én beugels in het algemeen zijn opgegeven, werden hier voorop geplaatst. [N 13, 59a]
I-10
|
29140 |
strengen |
haamtrek:
hō.mtręk (Q162p Tongeren),
kartrekken:
kārtrękǝ (Q162p Tongeren),
trekken:
trekken (Q162p Tongeren),
trękǝ (Q162p Tongeren),
trekriemen:
(enk)
trękrīm (Q162p Tongeren
[(leer)]
)
|
Aanvulling van het lemma strengen in wld I.10: kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. [N 17, 26; N 5A II, 59c; monogr.] || Kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. Het ene uiteinde ervan zit aan de trekhaken van het haam of van het borsttuig vast, het andere aan de voorste schei of aan een haak in de berrie van de kar of wagen. De benamingen voor strengen die uit touw vervaardigd zijn, werden achteraan geplaatst. Bij het woordtype strengen is niet altijd mogelijk uit te maken of de opgegeven dialectvariant enkelvoud of meervoud is. Het lemma Veldstrengen, dat zijn strengen waarmee een paard een akkerwerktuig voorttrekt, is al eerder behandeld in WLD I, afl. 2, p. 178. [JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; N 13, 57, 58a en 58b]
I-10, I-13
|