18728 |
tandenborstel |
tandenborstel:
taanbossel (Q162p Tongeren),
taanbòssël (Q162p Tongeren)
|
Een tandenborstel [N 114 (2002)] || Tandenborstel [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
18732 |
tandenstoker |
koteraar:
keutërer (?) (Q162p Tongeren)
|
Een tandenstoker. Een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden zijn blijven zitten [tandenstoker, kloker, koter] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18729 |
tandpasta |
tandpasta:
taanpasta (Q162p Tongeren),
tandpastá (Q162p Tongeren)
|
Tandpasta [DC 64 (1989)], [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
tandpain (Q162p Tongeren)
|
Kiespijn. Ik heb kiespijn. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
17622 |
tandvlees |
rakel:
Zonder tanden erin.
rōͅ.kəl (Q162p Tongeren),
tandvlees:
taantfleeis (Q162p Tongeren),
tā.ntflei.s (Q162p Tongeren),
tāndfleͅis (Q162p Tongeren),
tāntfleis (Q162p Tongeren),
tāntfleͅijs (Q162p Tongeren)
|
hoe noemt men het tandvlees ? [ZND 49 (1958)] || tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
26510 |
tandwieltje |
wieltje:
wi.lǝkǝ (Q162p Tongeren)
|
Tandwiel waarmee de stand van het schoen kan worden versteld. Op deze wijze kan de graantoevoer naar de stenen worden geregeld. Het tandwiel is in een aantal molens de vervanger van de greinstok. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛde graantoevoer regelenɛ.' [Vds 154; Coe 139; Grof 164; N D, 33 add.]
II-3
|
20357 |
tante |
tant:
tàant (Q162p Tongeren)
|
tante
III-2-2
|
32620 |
tap van de houten gierton |
stop:
stǫp (Q162p Tongeren
[(met een stuk ijzerdraad eraan)]
)
|
De in dit lemma verenigde termen hebben wel alle betrekking op de regelbare uitlaat van de oude houten gierton. Sommige lijken vooral de opening aan te duiden, terwijl de meeste wijzen op het voorwerp en/of het mechaniek waarmee de ton van achteren geopend en gesloten werd. Dat kon een oude (bier)kraan met een doorboorde draaistop zijn, maar ook een stop, pin of prop, die soms met behulp van een hefboom, een wipconstructie of met een stuk touw of ijzerdraad uit de uitlaatopening getrokken werd. Termen die vooral de hefboom e.d. lijken te betreffen, zijn aan het einde van dit lemma bijeengezet. [JG 1a + 1b; N P, 6 add.; N 11A, 53e + f; monogr.]
I-1
|
32980 |
tarwe |
tarwe:
tęrǝf (Q162p Tongeren),
tɛrǝf (Q162p Tongeren)
|
Triticum L. Sinds de invoering van betere bemestingmethodes groeit de tarwe ook in de Kempen. Het woordtype koren is als nevenvorm opgegeven in: K 316, 317, 318, 360, L 286, 292, 313, 360, 416, P 45, 119, 175, 192, Q 10, 39 en 97; evenwel alléén in de omzetting van de uitdrukkingen "rogge wordt hoger dan tarwe" of "de tarwe groeit welig" en het kan derhalve niet als een gangbare benaming van de plant worden beschouwd en is zodoende ook niet in het lemma opgenomen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, e.' [JG 1a, 1b; L A1, 82; L 7, 75; L 15, 24; L 28, 33; L 34, 55b; L 35, 61; L lijst graangewassen, 7; S 37; Wi 52; Gwn 9, 2; NE 1, 2; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33429 |
tasmuurtje |
plaai:
plǭǝ (Q162p Tongeren),
winkelwand:
wīŋkǝlwānt (Q162p Tongeren)
|
Het muurtje, oorspronkelijk van vlechtwerk maar later veelal van steen of hout, dat de tasruimte van de dorsvloer scheidt. Het is ongeveer een meter hoog, soms wat lager en wordt aan de bovenzijde afgesloten door een plank of een balk. De benamingen sluiten vaak aan bij de benamingen voor de dorsvloer of de tasruimte. Aan het einde van het lemma zijn de benamingen voor de plank of balk op het muurtje apart opgenomen. Deze worden metonymisch ook vaak gebezigd voor het gehele muurtje. Zie ook afbeelding 14.d bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 69d; N 4, 45; JG 1a, 1b en 2c; monogr.]
I-6
|