34198 |
trommelzucht |
opgelopen (volt. deelw.):
ǫpgǝlǫu̯pǝ (Q162p Tongeren),
opgezwollen (volt. deelw.):
opxǝzwolǝ (Q162p Tongeren),
oplopen:
ǫplǫu̯pǝ (Q162p Tongeren)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
22672 |
trompet |
trompet:
dë tròmpùt (Q162p Tongeren),
tru̞mpø̞t (Q162p Tongeren),
I, II, III. Z.o. trómpèt.
trampùt (Q162p Tongeren),
Vroeger, soms.
dë trampùt (Q162p Tongeren),
Z.o. trampèt [*!], trampùt, trómpèt.
trómpùt (Q162p Tongeren),
Z.o. trampùt.
trómpèt (Q162p Tongeren)
|
het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)] || Trompet. || Trompette: Trompet.
III-3-2
|
18857 |
troosten; troost |
getroosten:
hij is niet te getroosten; ge- is prefix bij troost en troosten
getrústë (Q162p Tongeren)
|
(ge) troosten
III-1-4
|
20428 |
trouwboekje |
trouwboekje:
et tròuwbukske (Q162p Tongeren),
trouwbukske (Q162p Tongeren)
|
het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
tròuwe (Q162p Tongeren),
tròuwë (Q162p Tongeren)
|
door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 115 (2003)] || Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)]
III-2-2, III-3-3
|
20373 |
trouwkostuum bruidegom |
trouwkostuum:
het trouwkestum (Q162p Tongeren),
ət tròuwkəstum (Q162p Tongeren)
|
het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18690 |
trouwpak |
miseriepak:
schertsend
mizēripak (Q162p Tongeren)
|
trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20176 |
trouwring |
trouwring:
ne tròuwrénk (Q162p Tongeren)
|
een trouwring [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18169 |
trui |
flok:
Brg.
flòk (Q162p Tongeren),
pullover:
pylōvər (Q162p Tongeren),
vareuse (fr.):
varøs (Q162p Tongeren),
vərø̄s (Q162p Tongeren),
Et. Fr. vareuse.
vàrreus, vëreus (Q162p Tongeren),
vëreus (Q162p Tongeren)
|
damestrui, kledingstuk zonder knopen [N 23 (1964)] || hemd, trui || trui || trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18083 |
tuberculose |
tering:
têering (Q162p Tongeren),
tęi̯riŋ (Q162p Tongeren),
tuberculose:
tybęrkylōs (Q162p Tongeren)
|
Een besmettelijke ziekte die ontstaat doordat tuberkelbacteriën in het lichaam van het dier geraken. De besmetting kan op verschillde wijzen gebeuren: direct, doordat de smetstof met de ingeademde lucht of het opgenomen voedsel van lijders aan tuberculose belandt in het lichaam van gezonde stalgenoten; indirect, doordat de smetstof via zuivelfabrieken met de melk van het ene bedrijf op het andere terechtkomt. Het is een slepende ziekte. Zie ook het lemma ''tuberculose'' in wbd I.3, blz. 483.' [N 3A, 85a; N 52, 17a; A 48A, 30a] || Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, tbc, teebee). [N 107 (2001)]
I-11, III-1-2
|