34289 |
tuieren |
tuieren:
tai̯ǝrǝ (Q162p Tongeren)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34296 |
tuierhamer |
tuierhamer:
tai̯ǝrhãmǝr (Q162p Tongeren)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
pag:
pax (Q162p Tongeren),
pāx (Q162p Tongeren),
peel:
pī.l (Q162p Tongeren),
pīl (Q162p Tongeren),
tuier:
tai̯ǝr (Q162p Tongeren),
tuierpag:
tai̯ǝrpax (Q162p Tongeren),
tuierpeel:
tai̯ǝrpīl (Q162p Tongeren)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34291 |
tuierplaats |
tuier:
tai̯ǝr (Q162p Tongeren)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
34295 |
tuiertouw, tuierketting |
kettel:
kętǝl (Q162p Tongeren),
loenje:
lui̯n (Q162p Tongeren)
|
Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b]
I-11
|
34292 |
tuiertuig |
tuier:
tai̯ǝr (Q162p Tongeren)
|
Het tuiergereedschap in het algemeen. [N 3A, 14h]
I-11
|
19772 |
tuin |
hof:
huòf (Q162p Tongeren),
huə.f (Q162p Tongeren),
uoͅf (Q162p Tongeren)
|
hof [ZND 04 (1924)] || tuin
III-2-1
|
33506 |
tuinbonen |
boerentenen:
bōērëténë (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
boksbonen:
fantasiesoort; uitdrukking als antwoord op de (kinder)vraag: "wat eten we vanmiddag?
bòksbónë (Q162p Tongeren),
naar Pâque
boksbone (Q162p Tongeren),
labbonen:
labbone (Q162p Tongeren),
naar Pâque
labbone (Q162p Tongeren),
of paardebonen {Faba vulg.]
labbóon (Q162p Tongeren),
paardsbonen:
[Fava vulg.]
pièdsbóon (Q162p Tongeren),
naar Pâque
pjatsbone (Q162p Tongeren)
|
boon (soort) || labbonen || paardeboon || tuinboon
I-7
|
24258 |
tuinfluiter |
hoffluiter:
uwofløͅitər (Q162p Tongeren),
kakkeduut:
spotvogel
kàkkëdüut (Q162p Tongeren)
|
tuinfluiter || tuinfluiter (16 donkerder dan grasmus [045]; niet zo talrijk; in bosstruiken; nest graag in braamstruiken; roep hard [tek]; zang is lang, vrij laag en brobbelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19738 |
tuingeranium |
geranium:
plant
zjëràanjúm (Q162p Tongeren),
vleutgeranium:
[Palargonium], flùt (Paque: vleut, fleut) < violet
flùtzjëràanjùm (Q162p Tongeren)
|
geranium || geranium (soort)
III-2-1
|