20644 |
verschalen |
verschalen:
van bier
vërsjuò’lë (Q162p Tongeren)
|
verschalen
III-2-3
|
23916 |
verschijning |
verschijning:
en versjaaining (Q162p Tongeren),
en versjajning (Q162p Tongeren)
|
Een verschijning hebben/krijgen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22715 |
verschillende knikkerspelen: slang schieten |
slang schieten:
I, II, III (zeldz.).
slàngsjīētë (Q162p Tongeren)
|
Knikkerspel waarbij in de grond n bochtige uitholling (de slang) over een bepaalde afstand werd gemaakt. De spelers trachtten hun knikker eerst door de slang te krijgen; wie hem buiten de slang schoot, moest opnieuw beginnen.
III-3-2
|
34233 |
verse koe |
verse:
vi̯esǝ (Q162p Tongeren)
|
Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60]
I-11
|
22434 |
versieren (met bloemen) |
sieren:
(vër)sierë (Q162p Tongeren),
sierë (Q162p Tongeren),
sīērë (Q162p Tongeren),
versieren:
vërsīērë (Q162p Tongeren)
|
Het versieren van de straten op de dag(en) vóór de processie [tsere]. [N 96C (1989)] || met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren] [N 112 (2006)] || Sieren. || Versieren.
III-3-2
|
18242 |
versiersel |
versiering:
versiering (Q162p Tongeren)
|
Versiersel. Voorwerpen die tot versiering dienen [sier(sel), smeer, (op)smuk, opmaak, opschik, tooi] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
25344 |
verslachten |
opdrogen:
(het vlees) drøg ǫp (Q162p Tongeren)
|
Verminderen in gewicht van het vlees ten gevolge van het slachten. [N 28, 97]
II-1
|
18226 |
versleten |
door:
Ik zit door mijn schoenzolen.
m`n sjun zin dùr (Q162p Tongeren),
versleten:
vërsleetë (Q162p Tongeren)
|
Versleten. Door lang gebruik stuk gegaan, niet meer bruikbaar, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
22568 |
versnaperingen ophalen op vastenavond |
spekzingen:
Mèt Vêstënuòvëd goenkë dë këjóngë van deur tòt deur én zóngën ë lïdsjë. Òp plàkkë kréegtë z ë stùk spêk wôo én ënë stêk gëstêkë wuònt. - Vgl. hèilë.
spêkzéngë (Q162p Tongeren)
|
Spekzingen.
III-3-2
|
32918 |
verspreid gras |
sprei:
spręi̯ (Q162p Tongeren)
|
Het resultaat van de handeling uit het voorgaande lemma: het gemaaide gras dat gelijkmatig op het veld ligt te drogen. [N 14, 98]
I-3
|