26384 |
verval |
limiet:
lǝmit (Q162p Tongeren),
val:
val (Q162p Tongeren)
|
Het verschil in hoogte tussen het bovenwater en het onderwater. Volgens Coenen (pag. 39) bedroeg het verval gewoonlijk 1,5 meter. [Vds 24; Jan 89; Coe 41; Grof 73]
II-3
|
18820 |
verveling |
verveling:
vërvèiléng (Q162p Tongeren),
vërvéléng (Q162p Tongeren),
vërvêléng (Q162p Tongeren)
|
verveling
III-1-4
|
19779 |
verwarmen, stoken |
verwarmen:
vërwêr’’më (Q162p Tongeren)
|
verwarmen
III-2-1
|
23312 |
vespers |
vespers (<lat.):
de vespers (Q162p Tongeren),
də vispərs (Q162p Tongeren)
|
De op grote feesten gehouden namiddagdienst waarin door het koor psalmen worden gezongen: de vespers, de vesper. [N 96B (1989)] || de vespers [RND]
III-3-3
|
18277 |
vest |
gilet (fr.):
Et. Fr. gilet; syn. kammëzòl.
zjïllè (Q162p Tongeren),
kamizool (<fr.):
kaməzol (Q162p Tongeren),
kaməzoͅl (Q162p Tongeren),
kaməzul (Q162p Tongeren)
|
herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || vest || vest (fr. gilet) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
18533 |
vestzakje |
maaltje:
møͅlkə (Q162p Tongeren),
paletotmaal (<fr.):
paltoͅmo͂ͅl (Q162p Tongeren)
|
vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34054 |
vet te mesten stierkalf |
duurtje:
dyrkǝ (Q162p Tongeren)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (kalf) het lemma ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 75a]
I-11
|
34070 |
vet te mesten vaars |
vaarsje:
vi̯eskǝ (Q162p Tongeren)
|
[N 3A, 75c]
I-11
|
26469 |
vet, spek |
smeervet:
smę̄.rvęt (Q162p Tongeren),
vet spek:
vęt spɛk (Q162p Tongeren)
|
Het vet dat samen met hennep of stukken zak in de vetgaten van de bus wordt gestoken om de hals van het staakijzer of de kleine spil te smeren. [Vds 127; Jan 138; Coe 110; Grof 129]
II-3
|
26467 |
vetgaten |
vetkotter:
vętku.tǝr (Q162p Tongeren)
|
De (drie) gaten in de zeskantige steenbus waarin het werk of de stukken zak en vet worden gestoken. [Coe 108; Grof 127]
II-3
|