24499 |
vlier |
heulenteer:
-
heujtelèr (Q162p Tongeren),
[Sambucus nigra] E. hult (uml. van holt, hout) - etèr oiv hulentèr / holunder
hùytëtêr (Q162p Tongeren)
|
vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)] || vlierstruik
III-4-3
|
24505 |
vlierbes |
vlierenbloem:
{Sambucus nigra]
flīērëbloem (Q162p Tongeren)
|
vlierboom
III-4-3
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pi.pəl (Q162p Tongeren),
piepel (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
pīēpël (Q162p Tongeren)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
noeud (fr.):
neu (Q162p Tongeren),
noeudje (<fr.):
nø̄kə (Q162p Tongeren),
komt vaker voor dan strikske
nøkə (Q162p Tongeren),
nondejuke:
Et. hum.: men heeft gewoonlijk veel last bij het bevestigen, zodat men erbij vloekt.
nóndë(d)zjükkë (Q162p Tongeren),
strikje:
strikskə (Q162p Tongeren)
|
strik, vlinderdas || vlinderdasje || vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
mensenvlo:
minsəvlo (Q162p Tongeren),
vlo:
vlo (Q162p Tongeren),
vlóo (Q162p Tongeren)
|
mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vleu:
vlø (Q162p Tongeren)
|
vlo (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24964 |
vloed, hoogtij |
vloed:
vlūd (Q162p Tongeren)
|
vloed [ZND A2 (1940sq)]
III-4-4
|
32902 |
vloeistof in de slijpbus |
edik:
iɛk (Q162p Tongeren)
|
Behalve in water, of ook urine (in L 371 opgegeven), werd de wetsteen vaak in azijn bewaard, om de vettigheid van de grond en van het slijpsel van de zeis of de zicht te houden; vaak werd de azijn dan aangelengd met water; dit geldt voor: azijn L 370, 419, Q9; edik Q 240, 152, 157a, 160, 161, 164, 166, Q 84, Q 155, 162, 163, 168, 168a, 182, 241, Q89; eetje Q 10, 171, 175, 423, 424, Q 8, 9, L 420, Q6. Soms stak men wat stro in de slijpbus opdat de steen dan wat steviger erin bleef zitten en niet onder het maaien uit de slijpbus viel. Voor P 176 en 220 werd nog opgegeven dat men op de steen spuwde. Naast de hieronder als lemma verwerkte opgaven voor "azijn" werd over de gewoonte om azijn te gebruiken nog gewag gemaakt in de plaatsen L 270, 291, 326, 425, 427, Q 7, 33, 34, 35, 93, 96, 99, 99*, 111*, 0112, 112a, 117a, 119, 163, 170, 178, 193, 197, 197a en 204a. [JG 1b, add.]
I-3
|
21784 |
vloek |
vloek:
ne vloek (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1989)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
21395 |
vloeken |
vloeken:
vloekke (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
korte oe
vloekke (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
vloeken [N 96D (1989)] || Vloeken. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|