34655 |
bok van het rijtuig |
bok:
bǫk (Q162p Tongeren)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bøkəm (Q162p Tongeren),
Bùkkëmë zin gerùkdë hêringë
bùkkëm (Q162p Tongeren)
|
bokking || bokking (gerookte haring) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
24705 |
bolderik |
dikke spinnenkop:
cf ook spinnekop
dikkë spénnëkòp (Q162p Tongeren),
igel:
[Agrostemma (lynchis) githago]
īēgël (Q162p Tongeren),
nigel:
[Agrostemma (lynchis) githago], naast egel
nīēgël (Q162p Tongeren)
|
bolderik, gemene - || nichelbloem
III-4-3
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bolhu:t (Q162p Tongeren),
boͅ.lhūt (Q162p Tongeren),
boͅlhut (Q162p Tongeren),
bòlhōēd (Q162p Tongeren)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18412 |
bolhoed: spotnamen |
hondsstal:
honstal (Q162p Tongeren),
kriskoek?:
[-> Tongeren Wb.?]
kriskuk (Q162p Tongeren),
kRiskuk (Q162p Tongeren),
kriskuk (Q162p Tongeren)
|
bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17605 |
bolle wangen |
bobbelwangen:
boebelwange (Q162p Tongeren),
kwaddelen:
Afhangende wangen (kwaddelen).
kwadələ (Q162p Tongeren),
volle maan:
voͅl mwōin (Q162p Tongeren)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32326 |
bom, spon |
pon:
pǫn (Q162p Tongeren)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
32322 |
bomgat, spongat |
ponnenkoot:
pǫnǝkūt (Q162p Tongeren
[(meervoud: pǫnǝkytǝr)]
)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
20902 |
bonbon |
praline:
Fr. praline
prëlïn (Q162p Tongeren),
prent:
Tongerse specialiteit : soort bonbon
prént (Q162p Tongeren)
|
bonbon || print
III-2-3
|
20661 |
bonenkruid |
kondsel:
[Saturea hortensis] Stevens: verwijst naar Paque sv koenjel; mnl condsel, uit Lat conila
koe’nzjël (Q162p Tongeren)
|
bonekruid
I-7
|