33056 |
wiekenstel van de pikbinder |
vleugels/vleugelen:
vlø̄gǝls (Q162p Tongeren)
|
Constructie van latten die de halmen over het mes van de pikbinder neerbuigt. [N J, 4b; monogr.]
I-4
|
34574 |
wiel |
rad:
rǭt (Q162p Tongeren),
meervoud
rø̜̄r (Q162p Tongeren)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
31573 |
wielband |
band:
bānt (Q162p Tongeren),
karreep:
kārrē.p (Q162p Tongeren)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
22412 |
wielerwedstrijd |
koers:
kurs (Q162p Tongeren),
Fr. course.
koers (Q162p Tongeren),
Korte oe.
dë koers (Q162p Tongeren)
|
1. Wedren; 2. Wedloop. || Course: 1. Wedren; 2. Wedloop. || snelheidswedstrijd voor wielrenners op de weg [koers, klassieker] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
24276 |
wielewaal |
wielewaal:
wilewōͅl (Q162p Tongeren),
wiewaal:
[Oriolus oriolus]
wīēwôol (Q162p Tongeren)
|
wielewaal || wielewaal (24 schuwe zomervogel in boomkruinen; man prachtig geelzwart, prachtig gevlochten nest; opvallende roep [duu-de-luo] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23554 |
wierook |
wierook:
de wirròuk (Q162p Tongeren)
|
Wierook [wierek, wierooch?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23556 |
wierookkorrels |
wierookkorrels:
de wirròukkòrrels (Q162p Tongeren)
|
Wierookkorrels. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23555 |
wierookvat |
wierooksvat:
t wirròukvaot (Q162p Tongeren)
|
Het wierookvat [wiereksvat, wieresvaas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18152 |
wijdbeens lopen |
lopen lijk een waaier:
louwpe laik ne wēͅjer (Q162p Tongeren),
met wijde benen lopen:
met wai beein loapə (Q162p Tongeren)
|
lopen: met de benen ver uiteen lopen [kooje, met een wijde kooi loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18555 |
wijde regenmantel zonder mouwen |
caban (fr.):
kaba͂n (Q162p Tongeren),
kabo͂ͅ (Q162p Tongeren),
Et. Fr. caban.
kabbôo (Q162p Tongeren)
|
korte regenmantel die slechts het lichaam boven de heup bedekt || regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)]
III-1-3
|