18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
poffermuts:
poͅfəRmuits (Q162p Tongeren)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20654 |
witte kool |
kabuis:
kəbau.s (Q162p Tongeren),
wit moes:
wetmūs (Q162p Tongeren),
wit moes (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
wïtmōēs (Q162p Tongeren),
witte kabuismoes:
wit kəbausmoes (Q162p Tongeren),
witte kool:
witte keul (Q162p Tongeren),
Die niet kropt en groen- of witachtig van kleur is
wittë keul (Q162p Tongeren)
|
[Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || gewone hof- of tuinkool || witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akərmeͅnəkə (Q162p Tongeren),
koescheper:
kōēsjépër (Q162p Tongeren),
koeschepertje:
kūšēpərkə (Q162p Tongeren),
kwikstaart:
kwikstat (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
kwispelaar:
kwispelaere (Q162p Tongeren),
vliegenvangertje:
vligəveͅŋərkə (Q162p Tongeren)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] || kwikstaart, witte [G 04 (1974)]
III-4-1
|
18633 |
witte muts met een strik onder de kin |
slaapmutsje:
sluoͅpmøͅtskə (Q162p Tongeren)
|
mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18656 |
witte muts met linten |
kornet (<fr.):
Coronnette?
kRəneͅt (Q162p Tongeren)
|
muts, witte ~ met linten {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33913 |
witte vlekken |
drukvlekken:
drø̜kvlɛkǝ (Q162p Tongeren),
plakken:
plakǝ (Q162p Tongeren)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
24884 |
witte waterkers |
beekkers:
ook wotterkas (waterkers), kressôo
bièkkas (Q162p Tongeren),
cresson (fr.):
< Fr. cresson
krêssôo (Q162p Tongeren),
waterkers:
[Nasturtium fontanum]
wô’ttërkas (Q162p Tongeren)
|
waterkers
III-4-3
|
20620 |
wittebrood |
melkmik:
mèl’’kmïk (Q162p Tongeren),
verklw. mèl¯¯kmïkskë
mèl’’kmïk (Q162p Tongeren),
mik:
mik (Q162p Tongeren),
brood = bruinbrood Nu is "brood"wittebrood en een bruin brood heet nu grais bróod
mïk (Q162p Tongeren),
weg:
wex (Q162p Tongeren),
wèk (Q162p Tongeren)
|
groot wittebrood met melk vervaardigd || Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || wegge || wit brood [ZND B2 (1940sq)] || wittebrood || wittebrood met melk vervaardigd
III-2-3
|
30709 |
witten |
witten:
wetǝ (Q162p Tongeren)
|
Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.]
II-9
|
18867 |
woede |
colre (fr.):
cf. VD s.v. "colère
këlêer (Q162p Tongeren),
gift:
gïf (Q162p Tongeren)
|
gramschap, woede || woede
III-1-4
|