23915 |
zaligheid |
zaligheids:
zaoleghèds (Q162p Tongeren),
zaôlighets (Q162p Tongeren)
|
Zaligheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33678 |
zand, zandgrond |
zavel:
zǭvǝl (Q162p Tongeren)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
32896 |
zandblok, klomp |
klomp:
klo.mp (Q162p Tongeren)
|
Wanneer de maaier het natte zand of de leem die hij nodig had om de strekel "scherp" te maken, niet bij de hand had, bij voorbeeld in de vorm van molshopen of aan een slootkant, dan nam hij dat zelf mee in een hol voorwerp, en wel doorgaans in een (oude) klomp. In dit lemma komen de benamingen van dit voorwerp ter sprake. Het spreekt voor zich dat dit zandblok of deze klomp alleen daar voorkwamen waar men ook de strekel kende. Uit de verscheidenheid van de namen en uit de aantekeningen van de zegslieden is af te leiden dat vele soorten holle voorwerpen voor dit doel konden dienen; vandaar ook de vele dubbele opgaven die in dit lemma zijn verwerkt en de volgende aantekeningen: L 364: "in een emmer"; L 361: "ook wel in een zak gedaan"; Q 1: "het wetslijk werd op de grond gelegd". In L 359, 361, 362, 363, 365, 366, 416, Q 1, 2a, 71, 85 en 171 werd uitdrukkelijk opgegeven dat het slijpzand níét in een klomp werd meegenomen naar het veld. Opmerkenswaard zijn nog de aantekeningen van de zegslieden van P 178: "werd aan de snaad (de steel van de zeis) vastgemaakt" en van L 423: "de slijpbus is een houten pot voor het zavel". Hoewel in feite etymologisch identiek, zijn de vormen klomp en klonk hier en op de kaart uit elkaar gehouden. Zie verder ook voor de inhoud van het zandblok het lemma ''slijpzand, zavel''.' [N 18, 83; JG 1a, 1b]
I-3
|
22697 |
zang |
zang:
zànk (Q162p Tongeren),
ənə šonə zaŋ (Q162p Tongeren),
ənə šōnə zank (Q162p Tongeren),
ənə šōnə zàŋk (Q162p Tongeren)
|
Een schone zang. [ZND A1 (1940sq)] || Zang.
III-3-2
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
zang:
zaŋ (Q162p Tongeren)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
34468 |
zanghaantje |
zinghaantje:
zeǝhø̜nkǝ (Q162p Tongeren)
|
Haantje van een speciaal ras, dat veel kraait en in prijskampen uitkomt. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
laaister (Q162p Tongeren),
laistër (Q162p Tongeren),
laistər (Q162p Tongeren),
geen fon.doc.
lijster (Q162p Tongeren)
|
lijster [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)] || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
de ergste soort:
dë èrgste soort (Q162p Tongeren),
klatter:
cf. VD s.v. "II klater"(gew.) klodder; klad; spat; vod; cf. WNT s.v. "klater (II) - daarnaast klatter en kleter"3 b) als scheld naam voor een havelooze, slordige, soms eerloze vrouw
dë klattër (Q162p Tongeren),
plakbilletje, het -:
billëkë = beeldeke
’t plekbillëkë (Q162p Tongeren),
pothoer:
mar.: of pothoer??
dë pōt-hoer (Q162p Tongeren)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
23614 |
zedenpreek |
sermoen (<fr.):
t sermoon (Q162p Tongeren)
|
Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18972 |
zedig |
zedig:
zeedig (Q162p Tongeren)
|
Zedig. [N 96D (1989)]
III-3-3
|